Arbeidsvreugde, arbeidsleed en arbeidskwaliteit

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 10 april 2013

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

In een eerdere column is het grensleed van de arbeid besproken. De huidige column bekijkt ook de keerzijden ervan, namelijk de arbeidsvreugde en de arbeidskwaliteit. Er wordt geprobeerd om aan de hand van drie boeken een historisch samenhangende lijn te construeren. De boeken zijn Arbeidsvreugde van H. de Man, Das Bewuβtsein der Arbeiter van F. Deppe, en Van waarde van M. Sie Dhian Ho1. Alle drie combineren zij de empirie met een sociologische analyse. Tezamen tonen zij hoe het arbeidsleed (Duits: Arbeitsleid, Engels: disutility of labour) zich verhoudt tot het moderne neoklassieke paradigma.

Alvorens de ideeën van de drie sociologen te onderwerpen aan een onderzoek worden eerst enkele kant-tekeningen geplaatst bij de zojuist genoemde column. Daarin is het nut N(t) van de arbeid voorgesteld als een functie van de tijd. Onder andere Alfred Marshall veronderstelde, dat in beginsel de arbeid een positief nut heeft, omdat zij een aangename en geestelijk verrijkende bezigheid kan zijn2. De lezer zal die opvatting ongetwijfeld tezamen met de columnist onrealistisch vinden. De betaalde arbeid is altijd een last, omdat zij onderworpen is aan de dwang van regelmaat en productiviteit3. Het nut N(t) van de arbeid is negatief. Daarom kan het beter onnut, onlust of leed worden genoemd.

Het arbeidsleed L(t) (= -N(t)) is soms grafisch afgebeeld in een curve, bijvoorbeeld door Sam de Wolff. Dit is enkel zinvol, zolang de intensiteit van de arbeid constant blijft. Er is toezicht. Immers indien de arbeider het werk-tempo of de krachts-inspanning naar eigen believen zou kunnen verminderen, dan wordt de curve fluïde en verliest zij elke aanspraak op een algemene geldigheid. Nog een ander punt van aandacht is het belang van de arbeids-tijd ta, omdat in de loop van de dag het arbeidsleed aangroeit. Het grensleed ∂L/∂t is positief. Het spreekt voor zich, dat de persoonlijke voorkeuren van de arbeider zullen veranderen, zodra hij totaal uitgeput thuis komt. Een tijd van herstel wordt dan onvermijdelijk. In een dergelijke situatie is de gebruikelijke nuts-analyse van het neoklassieke paradigma niet zonder meer toepasbaar.

De arbeider kan het arbeidsleed ontvluchten in de vrije tijd, gedefinieerd als tv = T − ta. De begrenzing van ta is de fysiek maximale belasting T, waarbij dus de nachtrust gelijk is aan 24 − T (in uren). In het moderne neoklassieke paradigma heeft de vrije tijd een eigen nut (bijvoorbeeld TV kijken of de volkstuin onderhouden), en dus een eigen prijs. Dit model verandert enigszins, indien je toestaat dat de arbeid een leed (negatief nut) krijgt. Er is namelijk een subtiel onderscheid tussen het arbeidsleed en het nut van vrije tijd, en wel dat de eerst genoemde kan worden verminderd door de kwaliteit van de arbeid te verbeteren. Naarmate de maaschappij zich ontwikkelt, zal het arbeidsleed afnemen, terwijl het nut van vrije tijd vermoedelijk zal toenemen.


De arbeidsmarkt

Uiteraard bevat het verloop van het aanbod op de arbeidsmarkt informatie over de preferentie van de arbeiders. Helaas is de gedaante van de aanbod-curve onderhevig aan speculatie. De figuur 1 toont twee mogelijkheden. Horizontaal is de dagelijkse arbeidstijd ta uitgezet. De verticale as meet het loonpeil w. De rode curve is de vorm, zoals zij gewoonlijk wordt gehanteerd voor een product-aanbod, en waarvan een afleiding is gegeven in de al genoemde column.

Beeld van arbeidsaanbod
Figuur 1: twee curven van arbeidsaanbod

De arbeid is echter niet zomaar een product. In de praktijk blijkt het aanbod zich verschillend te gedragen, afhankelijk van het waarden-bereik van het loonpeil. De figuur 1 toont vier van deze bereiken, genummerd als I, II, III en IV 4. De groene aanbod curve laat zien, hoe deze bereiken inwerken op de voorkeur van de arbeider. Het bereik I kenmerkt de uiterst lage lonen, die de arbeider terugwerpen op een minimaal bestaan. De consumptie-goederen hebben voor hem een existentieel nut. Als het uurloon verder zakt, dan is hij gedwongen om langer te gaan werken, ten einde zijn inkomen op peil te houden. Het bereik II komt overeen met het traditionele verloop van aanbod curven. Hier is het substitutie effect aan het werk: een stijgend loonpeil maakt in feite de keuze voor de vrije tijd duurder, met als resultaat dat de arbeiders langer gaan werken.

Het bereik III kenmerkt het bereik van de zogenaamde terug buigende (in de Engelse taal: backward bending) aanbod curve. Dit wordt verklaard door het inkomens effect. Dankzij een loon-stijging beschikt de arbeider over meer middelen. Het ligt voor de hand, dat hij een deel ervan zal besteden aan meer vrije tijd. Zijn materiële behoeften zijn dan zo goed als verzadigd. Het bereik IV tenslotte kenmerkt het niveau van welstand, dat nieuwe mogelijkheden van consumptie opent. Het typische voorbeeld is het opnemen van een hypotheek om een eigen huis te kopen. Deze voorheen onbereikbare behoefte stimuleert de arbeider om bij een hoger loon langer te gaan werken.

De figuur 1 maakt duidelijk, dat het arbeids-aanbod een complexe aangelegenheid is. Stel dat als gevolg van het arbeids-ethos de mensen onvoorwaardelijk zouden willen werken. Dan zou het aanbod een verticale lijn zijn bij de arbeidstijd ta, die door het arbeids-ethos wordt voorgeschreven. Opmerkelijk is ook, dat in het geval van de groene curve er een aantal evenwichts-toestanden op de arbeidsmarkt denkbaar zijn. Immers de vraagcurve heeft een dalend verloop, en kan daarom het aanbod op vier plaatsen snijden. En tenslotte zij eraan herinnerd, dat partiële markten niet bestaan, en dat geldt ook voor de arbeidsmarkt. Een verandering van het loonpeil zal doorwerken in de product-prijzen. Aldus kan een stijgend loonpeil leiden tot een lager reëel loon. En in de theorie van het grensnut zullen de arbeiders hun keuzes, ook die van hun arbeidstijd, uitsluitend baseren op dat reële loon.

De dalende aanbods curve in het bereik I is onmiskenbaar het gevolg van het arbeidsleed. Eigenlijk is de arbeider van mening, dat het loonpeil een onvoldoende compensatie biedt voor zijn inspanning. Maar hij heeft geen keuze, omdat de maatschappij geen alternatief biedt (behalve de directe hongerdood). Anderzijds kan de arbeider in het bereik III van de terug buigende aanbodscurve wèl een bewuste keuze maken. Het nut van de vrije tijd is doorslag gevend. Toch is ook hier duidelijk, dat de arbeids-kwaliteit zal meespelen in de beslissing. Dit aspect van arbeidsleed wordt genegeerd in het neoklassieke model van de arbeidsmarkt.


De werken van H. de Man, F. Deppe en M. Sie Dhian Ho

Wie het arbeidsleed wil bestuderen, komt eigenlijk vanzelf terecht bij de werken van sociaal-democratische auteurs. Het is geen toeval, dat de sociaal-democratie definitief doorbrak in de negentiende eeuw, toen het arbeidsleed zijn meest schrijnende vormen aannam. Hoewel Hendrik de Man, Frank Deppe en Monika Sie Dhian Ho alle drie tot de sociaal-democratische stroming kunnen worden gerekend, hebben zij verder op het eerste gezicht weinig gemeen. Toch is deze selectie van uw columnist een bewuste.

Nadat rond de voorlaatste eeuw-wisseling het revisionisme, met als icoon Eduard Bernstein, had gewezen op het afnemende arbeidsleed (en op vele daarmee samenhangende zaken), werd het concept van de revolutionaire klassenstrijd ter discussie gesteld. Bovendien leverde de opkomst van de psychologische wetenschap allerlei nieuwe inzichten op. De Belg de Man behoort tot de groep van toonaangevende denkers, die aan de menselijke psyche haar verdiende plaats gaven in de sociaal-democratische ideologie. Hoewel zijn bekendste sociologische werken al rond 1928 verschenen, blijven ze onverminderd interessant. Het boek Arbeidvreugde onderscheidt zich positief, doordat het is onderbouwd met 78 diepte-interviews onder politiek geëngageerde arbeiders5.

Hoewel de Duitse socioloog Deppe sinds een halve eeuw een vooraanstaand publicist is, zal de keuze voor hem wellicht verrassen. Immers hij verkeert gewoonlijk in vakbonds-kringen, waar hij zich profileert als een revolutionair socialist. Dat maakt hem binnen de sociaal-democratie tot een rand-figuur. Bovendien berperken zijn studies zich tot de toestand van de industrie arbeiders. Desondanks is zijn werk relevant voor het begrip van het arbeidsleed, omdat hij de roerige periode van eind jaren zestig probeert te interpreteren als een herleving van dat leed. Bovendien bevat zijn boek Das Bewuβtsein der Arbeiter een overzicht van empirische studies op de toenmalige werkvloer. Aldus is het een kritische test van de vergezichten, die de Man veertig jaren eerder schetste.

De politicologe Sie Dhian Ho leidt het wetenschappelijke bureau van de Partij van de Arbeid. Zij staat dus midden in de moderne sociaal-democratie. Haar visie op het arbeidsleed heeft vooral actualiteits waarde, en op het oordeel van de tijd moet nog worden gewacht. Momenteel, veertig jaren na Deppe's publicatie, stimuleert zij in en buiten de partij het zogenaamde Van waarde debat, dat zich bezint op het sociaal-democratische maatschappij-beeld. Dit debat wordt onmiskenbaar een mijlpaal voor de Nederlandse sociaal-democratie, al is de uitkomst ongewis. Haar boek Van waarde grijpt terug op de studie Vooruit6, waarin via diepte-interviews het dagelijkse leven van 54 mensen wordt geregistreerd.


De historische analyse van het arbeidsleed

Deppe vraagt de aandacht voor het drie-fasen model7. De geschiedenis van het kapitalisme verloopt volgens drie organisatie-vormen van de arbeid. Zij begint met de handarbeid in de manufactuur. In de negentiende eeuw, met als kantelpunt de roerige jaren 1845-1850, komt het grootbedrijf op, dat de arbeid meer en meer mechaniseert. De derde fase bestaat uit de automatisering van de arbeid. De automatisering neemt een hoge vlucht na de Tweede Wereldoorlog, zij het dat de Man haar contouren al decennia tevoren ontwaarde.

Het arbeidsleed bereikt zijn piek gedurende de tweede fase. De min of meer onafhankelijke ambachtsman verliest de concurrentie van het grootbedrijf, dat dankzij de arbeidsdeling veel efficiënter kan produceren. Voortaan is de ambachtsman van weleer gedegradeerd tot een fabrieks-arbeider in loondienst. Al in de eerste fase ondergingen velen dit lot in de manufactuur, maar wegens de hoge mechanisatie-graad ontkoppelt het grootbedrijf de werker radicaal van het eindproduct. In die omgeving produceert de arbeider slechts een klein onderdeel van het product, in de eindeloze herhaling van de massa-productie. Bovendien is handvaardigheid geen gewaardeerde kwalificatie meer. De gemechaniseerde productie kan toekomen met ongeschoolde arbeid. De arbeids-inkomsten bevinden zich in het bereik I van het loonpeil (zie figuur 1). In deze tijd zijn de toonaangevende auteurs over de sociologische condities uiteraard Karl Marx en Friedrich Engels.

De derde fase van de automatisering ontlast de arbeiders van de voortdurend herhaalde arbeid. Voortaan voert de machine zelf al dat soort handelingen uit. De arbeiders veranderen van een aanhangsel van de machine in een toezichthouder en controleur. Met andere woorden, zij worden de heersers over de machines. Deze arbeid stelt hoge eisen aan de kwalificaties van de factor arbeid. Niet alleen moeten de arbeiders de automaten kunnen bedienen, maar ook moeten zij functioneren in sociaal complexe organisaties. Een steeds groter deel van de werknemers wordt ingezet in de dienstverlening en in kantoorwerk. Dit alles vergroot de kwaliteit van de arbeid, en dus de arbeidsvreugde. Het loonpeil stijgt naar het bereik II, en sinds halverwege de vijftiger jaren van de vorige eeuw zelfs daar boven uit.

Sie Dhian Ho voegt, overigens zonder dat expliciet op te schrijven, een vierde fase toe aan de ontwikkeling van het kapitalisme. In deze fase krijgt de economie daadwerkelijk een mondiaal karakter, zodat de westerse landen worden geconfronteerd met een sterke concurrentie uit de opkomende landen elders. Weliswaar bevindt het westerse loonpeil zich intussen ruimschoots in de bereiken III en IV, maar de baan-zekerheid neemt af. De werkers moeten zich flexibeler opstellen. Mede door de hevige mondiale concurrentie worden de westerse economieën post-industrieel. En voor het eerst sinds een eeuw moeten hun werkers de mogelijkheid onder ogen zien van een stagnerende of zelfs dalende welvaart.

Deppe noemt als een nadeel van het drie-fasen model, dat het de analyse beperkt tot de techologische vooruitgang op de arbeidsplek. In de praktijk evenwel blijven allerlei sociale factoren buiten de directe werkplek mede bepalend te zijn voor het arbeidsleed. Het werk van de Man geeft een nog steeds bruikbaar overzicht van die meer maatschappelijke invloeden op het arbeiders-bewustzijn. Deze invloeden zijn meer psychisch dan materieel, maar des ondanks nauwelijks minder neerdrukkend.


Factoren van arbeidsleed

Het materiële arbeidsleed zelfs nog rond 1925 blijkt uit enkele opmerkingen van de Man. Hij schrijft: Zoo komt het, dat vele berichtgevers, wier sporen van chronische, physieke overspanning op hun gelaat en in hun houding voor ieder, die hen gadeslaat, duidelijk zichtbaar zijn, de vraag naar vermoeidheid als oorzaak van tegenzin in den arbeid ontkennend beantwoorden. ... Minstens de helft van de [volwassen (EB)] leerlingen maakten den indruk, jarenlang ondervoed te zijn. ... [De berichten] maken het bijzonder duidelijk dat de nerveuze "centrale" of psychogene vermoeidheid een veel meer verbreid kwaad is dan de zuiver physieke. Overigens moet daarbij wel worden aangetekend, dat indertijd deze Duitse arbeiders slechter af waren dan hun Anglo-Saksische collega's. De tabel 1 vat kort en niet-uitputtend samen, welke factoren volgens de Man bijdragen aan het leed en de vreugde van de arbeider.

Tabel 1: Oorzaken van leed en vreugde bij de arbeider
vreugdeleed
arbeidorganisatiemaatschappijarbeidorganisatiemaatschappij
inkomenkameraadschaparbeidsethosarbeidsdeling arbeidsvoorwaardensociale klassen
uitdagingwedijver monotonieuitbuiting onzeker bestaan
nieuwsgierigheid  passiviteithiërarchie geen respect
kennis  vermoeidheid  
identiteit  slechte outillage   
bezigheid     

De tabel 1 toont aan, dat arbeidsleed onstaat uit een complex geheel van factoren. In beginsel zou de resultante kunnen worden gevonden door al die bijdragen een waarde te geven, en ze vervolgens te sommeren8. In navolging van onder andere Marshall veronderstelt de Man, dat mensen van nature streven naar arbeidsvreugde. In zijn tijd is de loonhoogte alom een bron van ergernis, omdat zij niet meegroeit met de arbeids-productiviteit. Het lage loonpeil voelt als een onrecht, bedrog zelfs en uitbuiting. Hieruit blijkt, dat de arbeiders een eigen opvatting hebben over wat een schappelijke vergoeding is. Klaarblijkelijk bevinden de ondervraagden zich nog in het bereik I van de figuur 1. Meer inkomen is existentieel. Overigens is men ambivalent over de vrije tijd, omdat het nog ontbreekt aan hobby's. De vrije tijd heeft dan simpelweg weinig nut. De vakbonden willen vooral de werkdruk (dat wil zeggen, de intensiteit, dus het grensleed) verminderen.

Wanneer Deppe zijn werk schrijft, is het loonpeil al ontwikkeld naar het bereik II. In het voetspoor van de invloedrijke econoom J.K. Galbraith praten de sociologen over de overvloed samenleving (in de Engelse taal: affluent society) of over de pluralistische samenleving. Er is geen behoefte meer aan een revolutie, maar aan een herverdeling van de overvloed9. Ten tijde van de Man was de arbeiders-klasse nog revolutionair. Maar in de derde fase verliest zij haar aanspraak op de maatschappelijke leiding en integreert in de samenleving. De heersende orde wordt geaccepteerd. Nogmaals veertig jaren later moet ook Sie Dhian Ho constateren, dat het geloof in collectieve actie diep is weggezakt. Intussen is het loonpeil van de werknemers gestegen naar de bereiken III en IV van de figuur 1.

Een baan zonder uitdaging is een bron van arbeidsleed. Omgekeerd draagt de geschoolde arbeid bij aan het gevoel van bevrediging. Daarom piekte het arbeidsleed juist in de vroege industrialisatie rond 1850. Maar in tegenstelling tot wat onder andere Marx voorzag, zette de ontscholing niet door, zo constateert de Man. Kennelijk voorvoelt hij al de komst van de derde fase, die van de hoog-gekwalificeerde automatisering. De machine moet een dienares blijven. Des al niet te min blijft veel arbeid een simpele herhaling, die de geest afstompt. In het ergste geval zal deze slopende ontwikkeling geleidelijk uitmonden in de totale uitputting.

Deppe laat zien, dat ook in de derde fase de ambachtelijke creativiteit ontbreekt aan de arbeid. De uitdaging zit in het aansturen en controleren van het productie-proces. Voor zover het werk monotoon en afstompend blijft, is het voor de arbeiders niet meer dan een instrument ter verwerving van het inkomen. Deze groep laag-gekwalificeerde arbeiders voelt nauwelijks enige binding met de werkgever. Daarbij is het niet ongebruikelijk, dat er meerdere kostwinners zijn in een gezin. Nu de consumptie-mogelijkheden op peil zijn gebracht, kan deze groep haar tevredenheid ontlenen aan de vrije tijd. Weliswaar blijft voor deze arbeiders de ontplooiing in de arbeid onbereikbaar, maar bijvoorbeeld in de huisvesting (tot aan de eigen woning toe) worden zij verregaand mobiel. Men trekt zich terug in de private sfeer. Deppe constateert, dat de (in zijn tijd) moderne industrie-arbeider vooral behoefte heeft aan een goed loon, aan een normale werkdruk, en aan baan-zekerheid.

Sie Dhian Ho concludeert hetzelfde voor de werker anno 2013. Arbeid van goede kwaliteit vereist in haar ogen teamwerk en goede relaties op de werkvloer. Naast het inkomen noemt ze als bron van de arbeidsvreugde de uitdaging, de ontplooiing, de sociale contacten en de identiteits vorming. Een voldoende vraag naar arbeid is een belangrijke randvoorwaarde. Sie Dhian Ho stelt, dat de arbeidsvreugde de arbeids-productiviteit verhoogt, en de innovatie bevordert10. Maar ze ziet tevens onder invloed van de economische mondialisering een omgekeerde, voor de werker nadelige, beweging ontstaan. Ze noemt met name de stijgende werkdruk, ondeskundig management, en onzekerheid door voortdurende reorganisaties.

In de vierde fase hebben het onderwijs en de scholing een hoge prioriteit, omdat hoog-gekwalificeerde arbeid de concurrentie-kracht vergroot. Daardoor blijven de verworvenheden voor de persoonlijke ontplooiing vooralsnog behouden, zodat de kansen op meer arbeidsvreugde onverminderd goed zijn. Te gelijk waarschuwt Sie Dhian Ho, dat een goed onderwijs-aanbod op zich niet volstaat. Namelijk indien het gepaard gaat met een meritocratische winner takes all mentaliteit, dan kan de scholing dienen als een vergoelijking (apologie) van uiteen drijvende niveau's van welstand. Sie Dhian Ho constateert met leedwezen, dat niet alle mensen onvoorwaardelijk kunnen deelnemen aan de sociale mobiliteit en de burgerlijke cultuur. Kwetsbare mensen laten zich moeilijk activeren11.


De omgeving als een bron van arbeidsleed

De tabel laat duidelijk zien, dat de omgeving in en buiten het werk mede bepalend zijn voor de vreugde en het ervaren arbeidsleed. De organisatie in het grootbedrijf zet de arbeiders aan tot scepsis. Burocratisch geleide bedrijven smoren de arbeidsvreugde. Zelfs constateert de Man, dat de bedrijfs-hiërarchie een bijzondere afkeer oproept bij de arbeiders. De woede richt zich primair op de direct leiding-gevende, de op militaire leest geschoeide voorman. Overigens maakt de Man, die beschikt over vergelijkings-materiaal uit de Verenigde Staten van Amerika, hiervoor deels de Duitse cultuur verantwoordelijk. De noodzaak van de hiërarchie op zich staat niet ter discussie, maar de invoering van zeggenschap moet haar voor de arbeiders dragelijk maken. De Man benadrukt, dat als gevolg van afstomping vele arbeiders helemaal geen ruimte voor eigen initiatief meer wensen.

In de fase van de automatisering maken de administratieve en dienst verlenende sectoren een onstuimige groei door. In het bedrijf ontstaat er een laag van hoog-gekwalificeerde technici, die door Galbraith wordt aangeduid als de technostructuur. Dankzij haar cruciale positie veschikt zij over veel invloed. Hiermee realiseert zij de door de Man zo gewenste zeggenschap. De omgangsvormen in de bedrijven worden harmonieuzer, met als gevolg dat de industrie-arbeiders zich vrijwillig onderschikken aan het midden-management. Leiding geven verandert in organiseren en coördineren. De automatisering dwingt tot horizontale bestuurs-structuren. Voortaan vormen de werknemers tezamen met de consumenten een tegenmacht (in de Engelse taal: countervailing power). Overigens citeert Deppe ook sociologen, die in de bedrijven een nieuwe klassen-tegenstelling ontwaren tussen de laag- en hoog-gekwalificeerden. Aan het einde van de zestiger jaren van de vorige eeuw resulteerde de onvrede daadwerkelijk in een massaal en militant verzet. Wegens deze dynamiek houdt Deppe onverminderd vast aan het revolutionaire arbeiders elan.

Daarbij ontkent Deppe allerminst de scepsis en de gelatenheid, die ook in de derde fase heerst onder de laag-geschoolde industrie-arbeiders. Weliswaar is de honger verleden tijd, en participeren zij zelfs toenemend in de materiële welvaart. Maar afgezien van hun consumptieve verheffing behouden zij het door de Man beschreven kommervolle bestaan. Zij kwalificeren hun arbeid als leeg en als lijdend onder repressie. Ook blijft hun sociale status ongewijzigd. Zeggenschap op àlle niveau's stelt nieuwe eisen aan de inrichting van de maatschappij. Het verwerken en gebruiken van informatie wordt een grotere machts-factor dan het eigendom van de productie-middelen. Daarom constateert Deppe al een groeiende druk op sociale groepen om daadwerkelijk te participeren. Evenals de Man is hij een warm voorstander van democratisering en zeggenschap.

Kennelijk is de democratisering geen autonome trend. Want anno 2013 maakt Sie Dhian Ho zich ongerust over de uitholling van de zeggenschap op het werk, en zelfs van de inspraak bij collectieve voorzieningen zoals de gezondheidszorg. De individualisering heeft het politieke tegenwicht (in de zin van de countervailing power) ondermijnd. Het maatschappelijke regime van de zestiger jaren blijkt niet duurzaam te zijn. Des al niet te min vindt Sie Dhian Ho de burocratieën, die het tegenwicht zouden moeten garanderen, een bedreiging van de vrijheid en zeggenschap. Zij worden dermate groot, dat zelfs de hoog-gekwalificeerde werkers geen gehoor meer vinden bij de leiding.


Het arbeids bewustzijn

Gewoonlijk laat het maatschappelijke nut van de productie zowel de arbeiders als de ondernemers koud. Vooral de Man benadrukt hoe het arbeidsethos weliswaar aanwezig is, maar geldt als een sociale verplichting en dien ten gevolge als een extern opgelegde norm12. De Man wijst er op, dat ongeacht de maatschappij vorm de plichts-vervulling altijd moet worden aangeprezen als een bron van vreugde. In zijn visie zullen mensen de arbeid moeten accepteren als een onvermijdelijk offer en lot. Hieruit kan zelfs een gevoel van trots ontstaan. Daarom oordeelt Sie Dhian Ho positief over de door Deppe gesignaleerde maatschappelijke participatie, die intussen, en met name sinds de negentiger jaren, het leidende beginsel is geworden voor het werk-gelegenheids beleid en daarin een verplichtend karakter heeft.

Het is voor een goed begrip van het arbeidsleed essentieel om de werkvloer te zien als een lots-gemeenschap, en niet als een ideeën-gemeenschap. De vakbeweging is ontstaan uit een beroeps-egoïsme13 en uit een gedeeld belang. De solidariteit is van buiten afgedwongen, vanwege de machtsstrijd met de bevels-hiërarchie om het afdwingen van respect. De Man maakt de boeiende observatie, dat de oorsprong van het solidariteits-begrip veel meer ligt bij de politieke wereld. Zij was bij aanvang juist klassen-overstijgend en cosmopolitisch, maar verengde zich door het lijden van het proletariaat tot een klassen-belang.

Deppe kan het vergezicht van de Man alleen maar bevestigen. In de zestiger jaren constateren sociologen, dat de klassen-structuur is verdwenen, en daarmee ook het klassen-bewustzijn. Galbraith vermoedde daarom, dat de traditionele vakbeweging haar bestaansrecht zou verliezen. Overigens is Deppe daar nog niet zo zeker van, omdat zo een driekwart van de werknemers buiten de technostructuur blijft. Bovendien is er nog allerminst een kansen-gelijkheid. De staat kan niet simpelweg in achterkamertjes gaan polderen met het bedrijfsleven. De democratische krachten dwingen hem om de economische tegenmacht van werknemers en consumenten (de al genoemde countervailing power) te ondersteunen. De klassen-strijd lost op in de concurrentie tussen de divers ge-oriënteerde burocratieën (nogmaals: het polder-model)14.

Sie Dhian Ho deelt de opvatting van de Man, dat juist de politiek (in de gedaante van de sociaal-democratie) tot opgave heeft om de solidariteit tussen de individuen te organiseren. Een dergelijk project heeft enkel een kans van slagen, zolang het gedragen wordt door een ethisch geïnspireerd ideaal. Dat ideaal moet aansluiten bij wat de mensen als waardevol ervaren. Met deze stelling-name legt Sie Dhian Ho primaat weer bij de burgers, die immers voldoende draagvlak moeten bieden aan de hervormingen en omwentelingen. Tevens ziet zij het nog steeds bestaande sociologische ideaalbeeld van het Rijnlandse overleg-model wankelen. Onder druk van de mondialisatie kiest de staat weer meer de kant van de ondernemingen. De wens om kosten te besparen ondermijnt de bereidheid van de staat om een model-werkgever te zijn.

In navolging van de Man wijst Sie Dhian Ho er op, dat de lots-verbondenheid in een eigen gemeenschap het zelf-bewustzijn versterkt, en zo de emancipatie kan bevorderen. Indien er evenwel afgesloten gemeenschappen ontstaan, dan is dat wellicht even zorgwekkend als de oprukkende markt-mentaliteit. Met name ontwaart Sie Dhian Ho een dermate grote verwijdering tussen de hoog- en laag-opgeleiden, dat er weer een standen-maatschappij lijkt te ontstaan. Zelfs onderscheiden zij zich in de gezondheids-statistieken. Wanneer de binding in de samenleving verzwakt, dan tast dat de solidariteit en de levens-kwaliteit aan.

Daarbij introduceert zij een nieuw aspect, namelijk de optie van mobiliteit uit de eigen gemeenschap. Deze exit optie voorkomt, dat mensen opgesloten raken. Vooral de opkomst van multi-culturaliteit in de samenleving heeft tot gevolg, dat de moderne normen en waarden niet meer overal vanzelf sprekend worden gevonden. Met name de gesloten migranten-gemeenschappen blijken soms individuen binnen de groep te onderwerpen aan sociale repressie. Bovendien lijden de migranten als geheel onder hun lage sociale status binnen de Nederlandse samenleving. Overigens is bij deze vormen van leed de samenhang met de arbeid wat diffuus. Inderdaad is er meestal sprake van arbeids-migratie, maar soms ook van een vluchtelingen-status (migratie uit lijfs-behoud)15.


Het nationale karakter van arbeidsleed

De Man vraagt de aandacht voor regionale verschillen in de arbeids-organisaties. Dankzij de Europese klassen-maatschappij bleef de sociale mobiliteit minimaal, met als gevolg dat de arbeiders-beweging kon beschikken over een reservoir aan buitengewoon capabele mensen. Dat was voor de betrokkenen ondragelijk, en een drijfveer voor sociale actie. Enkel de arbeiders beweging gaf hen de kans om hun talenten te ontplooien. De lezer ziet aldus hoe er arbeidsleed mogelijk is, helemaal los van de concrete belasting. In de Verenigde Staten van Amerika was er vanaf het begin een grote verticale mobiliteit, met als consequentie dat de arbeiders beweging tamelijk primitief bleef. De opgekropte woede werd er niet minder om. De Man meent, dat aan deze apathische groep het grootbedrijf een toevlucht van bestaans-zekerheid en hygiëne biedt. Wat hem betreft dienen zij de levensvreugde buiten de arbeid te zoeken. Hij vindt dit niet zo een probleem, mits die keuze maar uit vrije wil is gemaakt.

Deppe wijst op de bijzonderheden van de Franse arbeiders beweging. In dat land is de industrialisatie laat begonnen, wat de toestand van de industrie-arbeiders negatief heeft beïnvloed. Daardoor zijn zij veel radicaler dan onder meer hun Anglo-Saksische collega's.

De Man ontwaart al in 1928, dat de arbeiders steeds meer wat hij noemt de kleinburgerlijke namaak-cultuur opzoeken. Hij vreest zelfs een geestelijke nivellering. Aangezien de arbeider de ontplooiing buiten het werk moet zoeken, maakt hij zich los uit de traditionele verbanden en wordt een individualist. De vraag is hoe je de toenemende behoeften uitbreidt naar de werkvloer zelf. Je zou de technologische vooruitgang kunnen presenteren als de nieuwe bron van zingeving, zo zegt hij. Immers de arbeider is zelf een producent, die steeds streeft naar het minimaliseren van zijn kosten. Die kosten nemen de gedaante aan van arbeidsleed. Het is kenmerkend, dat juist de arbeiders verlangen naar doelmatige en innovatieve productie-methoden. Arbeiders beseffen, dat de vergroting van de arbeids-productiviteit nuttig is. Aldus wordt de arbeider aan de lopende band dienstig aan de wereldmarkt.

In het werk van Deppe wordt de individualisering pas echt goed zichtbaar. De technostructuur beschouwt zichzelf als een maatschappelijke midden-groep, en heeft een verzwakt collectief ethos. Sie Dhian Ho moet dan ook later constateren, dat collectieve actie uit de mode is geraakt. Ook zij ziet de technologische vooruitgang als een maatschappelijke verworvenheid. Maar vanwege de mondialisering raken de mensen steeds meer de gevangene van markten en burocratieën. Sie Dhian Ho wijst als kantelpunt de afdanking van het mondiale Bretton Woods systeem aan. De negatieve effecten van deze maatregel werden pas voelbaar na 1970, dus na de door Deppe beschreven periode. Nu, bijna een eeuw na het verschijnen van de Man's werk, ziet Sie Dhian Ho nog steeds een haperende sociale mobiliteit, doordat binnen de gezinnen de achterstanden worden overgedragen op de volgende generatie.


Onzekerheid en arbeidsleed

Waar de Man de bestaans-onzekerheid noemt als een oorzaak van arbeidsleed, gaat het met name om de schommelingen in het inkomen. Dit probleem doet zich onder meer voor in het stukloon. De ondernemers kunnen dat loon-systeem makkelijk manipuleren. Immers de werkers verliezen het zicht op de gemiddelde inkomens, die worden betaald in hun sector. Het wordt zeer lastig om te bepalen wat de trendmatige ontwikkeling van het loonpeil is. Natuurlijk valt ook het verlies van de arbeidsplaats onder de bestaans onzekerheid. De aanhoudende dreiging van ontslag leidt tot een onthechting van de arbeid. Deppe laat zien, dat althans de industrie-arbeider ook in de derde fase in onzekerheid leeft. De oorzaak is vooral de continue verbetering van de arbeids-productiviteit, waardoor de werkgelegenheid in deze sectoren tenslotte moet krimpen.

In de fase van automatisering garanderen de sociale voorzieningen enig gevoel van veiligheid. Toch constateert Deppe bij de laag-geschoolde industrie-arbeiders een pessimistische levenshouding en met name een gebrek aan vertrouwen in de toekomst. Er wordt bij de dag geleefd, en weinig of geen geld gespaard. In dit opzicht laten de empirische studies nationale verschillen zien. In de vorige paragraaf zijn daarvan al enkele voorbeelden genoemd. Met andere woorden, de bestaans-zekerheid van de arbeiders is diverser geworden, zowel binnen een bedrijf, als tussen landen onderling.

De empirische studie van Sie Dhian Ho laat opnieuw een afnemende baan-zekerheid zien. Intussen is de industrie niet meer de belangrijkste werkgever16. Hiervoor zijn twee oorzaken: ten eerste blijft de arbeids-productiviteit meer stijgen dan de materiële behoeften. En ten tweede is veel industriële arbeid verdwenen naar opkomende landen zoals China en India. Onder druk van de mondiale concurrentie kiezen de westerse ondernemingen en instellingen er voor om hun kosten te externaliseren. Dat wil zeggen, de risico's worden afgewenteld op de werkers. Opnieuw ontstaan er werkende armen. Deze ontwikkeling is nog lang niet afgelopen, en wordt ook een bedreiging voor de middengroepen (zeg maar, de hoog-gekwalificeerde werkers).

Interessant is dat Sie Dhian Ho een toenemend aantal economische crises ontwaart, vaak met financiële malversaties als achterliggende oorzaak. In haar ogen wordt de mondiale economie structureel instabieler. Uiteraard beïnvloedt dat direct de baan-zekerheid. De schommelingen worden deels opgevangen door de flexibilisering van de factor arbeid. Soms geeft dat een win-win situatie, maar lang niet altijd.


Nawoord

Deze column laat de complexiteit zien van het begrip arbeidsleed. Het hangt af van zoveel factoren, dat een analytische modellering nauwelijks mogelijk is. Tegelijk moet worden geconstateerd, dat arbeid beslist niet mag worden gezien als een neutraal verschijnsel, dat louter dient tot de dekking van de materiële behoeften. Want het arbeiden zelf oefent direct en ingrijpend invloed uit op het welzijn van de mensen.

  1. Zie Arbeidsvreugde (1928, N.V. van Loghum Slaterus Uitgeversmaatschappij) van H. de Man, Das Bewuβtsein der Arbeiter - Studien zur politischen Soziologie des Arbeiter-bewuβtseins (1971, Pahl-Rugenstein Verlag) van F. Deppe, en Van waarde - sociaal-democratie voor de 21e eeuw (2013, Van Gennep) van M. Sie Dhian Ho.
  2. Zie p.79 in The political economy of work (2009, Routledge series van Taylor & Francis Books) van D.A. Spencer.
  3. Zelfs in de amateur-sport, een activiteit die toch bij uitstek ontspannend en aantrekkelijk zou moeten zijn, laten de beoefenaars regelmatig verstek gaan. Kennelijk voelt zelfs dat soms als een verplichting. De minder vermoeiende bezigheden worden dan toch meer gewaardeerd.
  4. Zie p.129 en verder in Volkswirtschaftslehre (2003, Oldenbourg Wissenschaftsverlag GmbH) van M. Heine en H. Herr. Het gebied IV ontbreekt in die uiteenzetting, en heeft uw columnist elders gelezen. De referentie is momenteel onvindbaar, en zal worden toegevoegd zodra zij weer opduikt.
  5. Vermeld moet worden, dat de Man in de Tweede Wereldoorlog een welwillende houding aannam jegens het Duitse fascisme. Zijn gedrag in die periode wordt algemeen als "fout" betiteld. Je verbaast je erover, omdat de Man's boeken blijk geven van een grote realiteits-zin. Het nodigt uit tot bespiegelingen over het menselijke onvermogen.
  6. Zie Vooruit - De verborgen politiek van het dagelijks leven (2013, Van Gennep) onder redactie van M. Sie Dhian Ho. Merk op dat haar ideeën enigszins controversieel zijn, zelfs binnen haar eigen partij, omdat zij sympathiseert met de aanpak van de radicale voormalige partij leider Den Uyl.
  7. Het hele hier weergegeven betoog put hoofdzakelijk uit de drie zojuist genoemde boeken.
  8. Dit veronderstelt, dat het leed en de vreugde cardinaal meetbaar zijn.
  9. In de Nederlandse Partij van de Arbeid is deze gedachte geconcretiseerd in de brochure Om de kwaliteit van het bestaan (1963, N.V. De Arbeiderspers), eveneens een product van het wetenschappelijke bureau. Deppe kan zich geenszins vinden in de diverse sociologische analyse, en trekt de bruikbaarheid van de door hem geciteerde empirische studies in twijfel. Hij betoogt vooral, dat de studies onvolledig zijn. Met name vindt hij dat zij te veel een moment-opname zijn, en de dynamiek in de bewustzijns ontwikkeling verwaarlozen. Daarnaast ontwaart hij in de resultaten hier en daar een tegenspraak tussen de diverse enquêtes. En hij meent, dat de enorm toegenomen invloed van de massa media kan leiden tot een "vals" bewustzijn. Men hoort hierin de kritiek weerklinken, die Herbert Marcuse verwoordt in zijn boek De een-dimensionale mens. Uw columnist onthoudt zich van een oordeel, al mag de kritiek in een voetnoot niet ontbreken.
  10. Kennelijk leidt Sie Dhian Ho haar bewering af uit economische groeimodellen op basis van menselijk (in de Engelse taal: human) kapitaal.
  11. Sie Dhian Ho zou willen, dat elke onderneming weer een gemeenschap wordt. Burger- en arbeids-organisaties zouden de onderneming moeten aanspreken op haar verantwoordelijkheid. Nu kan dat nooit kwaad, en de idee is sympathiek, maar de kans op succes lijkt aan uw columnist beperkt. Immers sociale druk vereist, behalve een steekhoudende argumentatie, het gebruik van een economische of wetgevende macht. En juist die macht is tanende, sinds de mondialisering is ontketend. In de veranderende economische verhoudingen moet het polder-model buigen voor de internationale ontwikkelingen. In het algemeen zit de kracht van Van waarde - sociaal-democratie voor de 21e eeuw in het her en der oproepen tot wenselijke initiatieven. Helaas echter biedt het boek ondanks de empirische studie maar een matig zicht op eventuele aandrijvende sociologische trends, die de wensen tot werkelijkheid zouden kunnen maken. Denk maar aan de nog immer voortschrijdende individualisering en fragmentering, waaruit nauwelijks een collectief belang ontstaat.
  12. De Man noemt ter illustratie het nogal hilarische geval van de mijnwerkers, die bij de komst van de lente aanmerkelijk minder werk willig worden.
  13. De Man wijst er op, dat het oprichten van vak-verenigingen juist een poging is om zich af te zonderen van de andere arbeiders.
  14. Ten einde recht te doen aan het betoog van Deppe moet worden vermeld, dat voor hem de solidariteit een bewuste keuze is. De solidariteit kan namelijk pas concreet worden, wanneer zij beschikt over een organisatie en over politieke macht. Deppe vindt het de taak van de vak-beweging om onvermoeibaar de industrie-arbeiders politiek te vormen en te mobiliseren. Het pakket aan eisen moet niet louter economisch zijn, maar minstens even zeer algemeen politiek. Dat wil zeggen, Deppe botst met de Man over de taak-verdeling tussen enerzijds de politieke partij en anderzijds de vak-vereniging. Het verschil lijkt vooral te zitten in de wijze, waarop de arbeiders beweging institutioneel wordt. Bijvoorbeeld is de Engelse Labour Party historisch een afgeleid orgaan van de vak-beweging. Uw columnist vindt mèt de Man, dat de vak-beweging primair voortkomt uit het directe eigenbelang, en daarom verre moet blijven van de alles overstijgende solidariteit.
  15. De samenkomst van stands-verschillen met etniciteit leidt tot een buitengewoon explosief mengsel, dat een ernstig obstakel vormt voor binding. Zelfs in de periferie van Europa (Joego-Slavië, Georgië, Syrië) blijken de etnische onlusten tot op heden slecht beheersbaar te zijn. Sie Dhian Ho heeft geen simpel antwoord op de problemen, die ontstaan door multi-culturaliteit. Zij wil dat de staat de spanningen beteugelt. De staat speelt bij haar de rol van, wat de Man noemt, de ideeën-gemeenschap. Enerzijds moet de staat verhinderen, dat een groepering intern repressie uitoefent. Anderzijds kan het onderwijs via voorschoolse opvang en via brede scholen de jongste generaties beter toerusten voor de Nederlandse samenleving.
  16. De empirische studie Vooruit - De verborgen politiek van het dagelijks leven bevat slechts twee diepte-interviews met industrie-arbeiders. Overigens toont dit óók aan, dat het werk geen aanspraak kan maken op representativiteit.