De cardinaliteit van het grensnut

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 30 juni 2013

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

Sinds ongeveer een eeuw is wordt de economische theorie beheerst door de leer van het grensnut, die als eerste is ontdekt door H.H. Gossen, in 1854. Een nadeel van een dergelijke dominante positie van een leer is, dat zij geleidelijk wordt plat geslagen tot een dogma. Elk leerboek bevat dezelfde frasen, en een verstandig debat is nauwelijks nog mogelijk. Deze column laat twee originele denkers aan het woord over het grensnut, namelijk de leninistische econoom K.K. Val'tuch (met dank aan het antiquariaat Hofbuchhandlung in het Duitse Löwenberg), en de Nederlandse econoom B.M.S. van Praag.

De reële economie behoort zich tot doel te stellen om de welvaart maximaal te maken, gegeven de beschikbare productie-factoren. De economische wetenschap wil haar steunen in dit streven. Dit algemeen geaccepteerde feit wordt wellicht het mooiste geformuleerd door de economische grondwet van het leninisme:1
Het doel is om de groeiende materiële en culturele behoeften van het volk steeds vollediger te bevredigen, door de onophoudelijke ontwikkeling en perfectionering van de maatschappelijke productie.
Vaak wordt daaraan nog toegevoegd, dat deze behoeften ontstaan uit de ontplooiing van de menselijke persoonlijkheid en van de maatschappelijke verhoudingen.

De welvaart wordt gemeten aan de hoeveelheid nuttige goederen en diensten, die beschikbaar worden gesteld aan de mensen. De individuele mens (of het afzonderlijke huishouden) probeert binnen zijn eigen budget de combinatie van goederen en diensten te kopen, die aan hem het grootste nut oplevert. Met andere woorden, het individu maximaliseert zijn nut2. Daarom heeft de economische wetenschap altijd, en zeker in de laatste honderd jaar, gezocht naar de vorm van de nuts-functies van individuen. Kennis van nuts-functies is onmisbaar, zowel bij de analyse van overheids-beleid als bij het vrije markt gebeuren.

Deze column wil enig inzicht geven in het gedrag van de nuts-functies. In een eerdere column is al de aanpak beschreven, waarmee Jacob van der Wijk het belangrijke grensnut van geld heeft bepaald. Het betreft hier het grensnut, dat op een natuurlijke wijze ontstaat uit de maatschappelijke verhoudingen. Vrij recent heeft de econoom Bernard van Praag het grensnut óók bepaald voor het individu (c.q. het afzonderlijke huishouden). Zijn bevindingen vormen de kern van de huidige column.

Van Praag vindt resultaten, die een bevestiging vormen voor het vermoeden bij Van der Wijk, dat het grensnut van geld verregaand maatschappelijk is bepaald. Dat wil zeggen, het grensnut is een sociaal fenomeen, en noch louter individueel bepaald, noch natuurlijk en universeel vastgelegd. Van Praag ontwikkelt een visie op grensnut, die een belang wekkende overeenkomst vertoont met de ideeën van de leninistische economen in het voormalige Oostblok. Daarom zal in deze column regelmatig worden geciteerd uit een werk3 van K.K. Val'tuch (in de Duitse taal Waltuch), in der tijd een toon aangevende leninistische econoom op het terrein van de nuts-theorie. Er zal hier weinig aandacht worden besteed aan de conventionele visie op het grensnut. Zij is afdoende te vinden in de standaard leerboeken.

Alvorens nu dieper in de theorie te duiken, zij opgemerkt dat de menselijke behoeften in feite niet worden bevredigd door producten (in casu goederen en diensten). In werkelijkheid verlangt het individu naar eigenschappen van producten. Bijvoorbeeld is iemand verzot op een zoetstof, maar niet per se op riet-suiker, biet-suiker of sorbitol. Of iemand verlangt naar licht, dus naar een lamp, maar niet per se naar een electrische spaar-lamp. Wellicht voldoet zelfs een kaars. Daarom constateert Van Praag, dat de behoefte zich richt op een kwaliteits-aspect, waarin kan worden voorzien door diverse producten4. Bij Val'tuch is een behoefte evenmin gebonden aan een concreet product5. Overigens is in deze column het onderscheid tussen het aspect en het product niet van cruciaal belang.


De eerste wet van Gossen

De leer van het grensnut begint met de veronderstelling, dat er n goederen en diensten worden aangeboden op de markt(en). Een individu (of huishouden, wat in dit kader neerkomt op hetzelfde) beschikt over een zeker budget of inkomen, waarmee het producten kan aanschaffen. Het zou kunnen besluiten om bijvoorbeeld hoeveelheden xj van elk product j te kopen. Als de totale combinatie van hoeveelheden producten x1, ... , xnwordt voorgesteld door een vector x, dan kent de individuele nuts-functie de waarde u(x) toe aan het nut van de gekozen combinatie. Gossen heeft deze voorstelling van zaken als uitgangs-punt genomen bij de ontwikkeling van zijn theorie.

Zijn eerste wet heeft betrekking op slechts één product. Hij luidt:
De intensiteit van een behoefte neemt met de toenemende bevrediging steeds sneller af, en wordt voorbij het verzadigings-punt zelfs negatief.
De wet is grafisch weergegeven in de figuur 1, voor een willekeurig geval. De zwarte punten geven het toegevoegde nut Δu aan, dat het individu ontleent aan de laatst verkregen eenheid product. De grootheid x op de horizontale as geeft aan, hoeveel van die producten hij op dat moment in totaal bezit. Het toegevoegde nut Δu per eenheid product wordt ook wel het grensnut genoemd. Indien men de toevoeging voorstelt als een continu proces (rode kromme), dan kan het grensnut worden weergegeven met de wiskundige uitdrukking ∂u/∂x.

Figuur van het grensnut
Figuur 1: Grensnut (Gossen, van Praag)

Merk op, dat de eerste wet van Gossen gebruik maakt van een meetbaar nut. Dit wordt cardinaliteit genoemd. Het individu is in staat om te schatten, dat twee eenheden van het product hem gemiddeld minder nut opleveren dan één eenheid. Merk voorts op, dat het totale nut kan worden berekend door alle toegevoegde nutten Δu(x) bij elkaar op te tellen - of, wat op hetzelfde neerkomt, de functie ∂u/∂x te integreren. Vanaf het verzadigings-punt levert een extra eenheid van het product geen nut meer op. Zij wordt een last, een sta-in-de-weg, waarmee je verlegen zit.

Inderdaad appelleert de eerste wet aan het gezonde verstand. Toch gebruikt men tegenwoordig andere krommen om het grensnut voor te stellen. De groene kromme in de figuur 1 is de algemene vorm van het grensnut, zoals Bernard van Praag die voorstelt6. De kromme suggereert, dat een zeer kleine hoeveelheid van het product juist weinig nut oplevert. Van Praag verdedigt dit gedrag met een verwijzing naar de dagelijkse levens-benodigdheden. Je kunt niet leven van dagelijks slechts één aardappel. Een tweede verschil van de groene kromme met de rode kromme van Gossen is zichtbaar voor grote hoeveelheden x. Bij de groene kromme van Van Praag is de behoefte aan het product nooit helemaal verzadigd. Het (grens-)nut wordt nergens negatief.

Een alternatieve verklaring voor de vorm van de groene kromme is, dat het nut van een product gewoonlijk wordt afgewogen als het onderdeel van een totaal-pakket aan producten. Met andere woorden, het grensnut van een product j is niet ∂u(xj)/∂xj, maar ∂u(x1, ... , xj, ... , xn)/∂xj. In de praktijk treedt er gewoonlijk een zekere complementariteit (aanvulling) van producten op. Bijvoorbeeld, je hebt enkel iets aan een lamp, wanneer je ook beschikt over een lamp-houder. Dien ten gevolge hangt het nut van een product af van het leefpeil en de welstand van het betreffende individu. Het grensnut ∂u/∂xj van het product j piekt daar, waar de hoeveelheid xj in de juiste verhouding staat tot het overige bezit.

Van Praag interpreteert zijn functie van het grens-nut als de dichtheids-functie van een waarschijnlijkheids-verdeling. Op grond van de preferentie-verdeling van het individu kun je de gemiddelde hoeveelheid μj van het product j afschatten, die hij gezien zijn voorkeuren zal willen bezitten, alsmede de variantie σj² ervan. Zoals het hoort bij kansen, is het totale oppervlakte onder de groene kromme gelijk aan 1. Met andere woorden, de waarde van het totale nut zal er nooit groter worden dan 1. Het is handig om de nuts-functie te zien als een verdelings-functie, omdat aldus er gebruik kan worden gemaakt van de wetmatigheden, die zijn ontdekt in de statistiek.


De tweede wet van Gossen

In de tweede wet van Gossen komt tot uiting, dat gewoonlijk het individu zijn budget of inkomen wil besteden aan diverse producten. De wet luidt:
Het totale nut is maximaal, indien het toegevoegde nut dankzij de besteding van de laatste geldeenheid aan het product j precies gelijk is aan het toegevoegde nut dankzij de besteding aan enig ander product k.
Deze wet veronderstelt, dat de prijzen pj van alle producten bekend zijn, en constant. Het is duidelijk, dat de nuts-functie hier moet afhangen van alle hoeveelheden producten. Zij evalueert de vector x.

De tweede wet kan worden geformuleerd als een wiskundige eis voor een maximaal nut:

(1)     ∂u/∂xj / pj = ∂u/∂xk / pk = λ

De grootheid λ is een constante, die het grensnut van de besteding wordt genoemd7. Deze aanduiding ligt voor de hand. Immers xj×pj en xk×pk zijn de respectievelijk aan product j en k bestede (eventueel marginale) geld-sommen.

Aan de hand van de tweede wet van Gossen kan de betekenis van het grensnut nader worden uitgelegd. Gemaks halve wordt het geval bekeken met slechts twee producten, genummerd 1 en 2. Stel dat voor een zeker waren-pakket (x10, x20) het grensnut van de besteding aan product 1 groter is dan het grensnut van de besteding aan 2. In die situatie is het nut niet optimaal. In de gangbare grensnut leer zal nu het individu x20 wat verkleinen ten gunste van x10. De leer neemt namelijk als hypothese aan, dat het grensnut van een product navenant stijgt, naarmate je er minder van hebt. Daardoor kunnen de hoeveelheden x10 en x20 altijd zodanig worden veranderd, dat tenslotte is voldaan aan de eis van de formule 1.

Indien het grens-nut de door Gossen veronderstelde vorm (figuur 1) aanneemt, kan daar en tegen in dezelfde situatie met twee producten soms niet worden voldaan aan de eis van formule 1. Een tegen-voorbeeld kan dit illustreren. Stel dat de nuts-functie separeerbaar is, en dus de gedaante u(x1, x2) = u1(x1) + u2(x2) heeft. Neem aan, dat geldt ∂u1(x1)/∂x1 = 3 − 0.5×x1 en ∂u2(x2)/∂x2 = 6 − 1.5×x2. De beide grensnutten dalen dus lineair, en niet gekromd (zoals in de figuur 1). Ga voorts uit van de prijzen p1=1 en p2=3 (in eenheden geld).

Figuur van het grensnut van bestedingen
Figuur 2: Grensnut van bestedingen

In dit getallen-voorbeeld is het grensnut van de besteding bij het product 1 groter dan dat bij het product 2, zolang de totale besteding lager is dan 2 geld-eenheden8. Dit individu zal geen enkele eenheid van product 2 kopen, zolang zijn budget lager is dan 2. In dit budget-bereik is het product 2 als het ware afwezig in zijn waren-pakket. Zodra zijn budget gelijk wordt aan 2, is het grensnut van de besteding voor beide producten gelijk geworden aan 2. Het individu bezit op dat moment 2 eenheden van product 1, en 0 van product 2.

Als zijn budget nu verder stijgt, dan zal het individu beide producten gaan aanschaffen. En aangezien het grensnut van de besteding bij het product 1 maar liefst 3× zo snel daalt als dat bij het product 2, zal hij ze kopen in een verhouding 1:3. Zijn aankopen eindigen op het moment, dat hij 18 geld-eenheden heeft te besteden. Op dat moment namelijk wordt het grensnut van de besteding negatief. Hij heeft intussen 6 eenheden van product 1 aangeschaft, en 4 eenheden van product 2. De figuur 2 toont voor de beide producten hun krommen van het grensnut van de besteding, en eveneens het grensnut van de totale besteding.

De trouwe lezer herkent in het voorgaande ongetwijfeld de argumentatie, die Sam de Wolff heeft ontwikkeld bij zijn arbeids-waarde leer met twee producten. Inderdaad ontleent De Wolff zijn theorie van het grensnut (lust-intensiteit) direct aan Gossen. Hij gaat in zijn boek Het economisch getij voorbij aan het latere werk van Jevons, Menger en von Böhm-Bawerk. Uw columnist kent overigens het originele werk van Gossen niet, en kan daarom niet aangeven waar De Wolff komt met eigen vondsten.

In het huidige rekenvoorbeeld kan bij de lage budgetten niet worden voldaan aan de eis van de formule 1, omdat het grensnut van product 2 onvoldoende kan worden verhoogd. Zelfs bij een hoeveelheid van 0 eenheden van product 2 is het grensnut ervan slechts gelijk aan 6. Kennelijk maakt het wel degelijk uit, welk gedrag je aanneemt voor het grensnut. En de gangbare vorm, zoals die wordt gepresenteerd in de leerboeken, is allerminst vanzelfsprekend9.


Het grensnut van geld volgens Van Praag

Na het betoog in de voorgaande paragraaf zal het de lezer wellicht niet verbazen, dat Van Praag voorstelt om een waren-pakket met hoeveelheden (x1, x2) te waarderen met een hoeveelheid geld ter grootte10

(2)     y = C × x1α1 × x2α2

In de formule 2 zijn C, α1 en α2 constanten. Gemaks halve beperkt het betoog zich tot twee producten, maar dit kan eenvoudig worden uitgebreid naar het algemene geval met n producten. De logica van de formule 1 zit in de rol van de constanten αj. Zij voldoen aan

(3)     αj = ∂y/∂xj / (y/xj)

Dat wil zeggen, als de hoeveelheid xj verandert met een bepaald percentage, dan zal het bijbehorende budget y veranderen met een daaraan gerelateerd percentage. De grootheid αj speelt hier de rol van de prijs-elasticiteit. Dit betekent dat bij een veranderd geld-bedrag y ook de hoeveelheden x1 en x2 veranderen in een onderling bepaalde verhouding. Dit herinnert enigszins aan het reken-voorbeeld in de voorgaande paragraaf. Van Praag noemt y het representatieve of homogene goed. De formule 2 krijgt een handzamere vorm, wanneer de grootheden ter linker- en rechter-zijde worden getransformeerd met de wiskundige functie ln(.) van de natuurlijke logaritme:

(4)     ln(y) = ln(C) + α1 × ln(x1) + α2 × ln(x2)

In de eerdere column over het werk van Jacob van der Wijk is betoogd hoe de logaritme van een geld-bedrag wordt geïnterpreteerd als het nut ervan. Dit lijkt logisch, omdat mensen geneigd zijn om bij grote getallen hun oordeel te baseren op getals-verhoudingen en niet op de absolute getals-verschillen. Deze redenatie wordt hier nu doorgezet voor de hoeveelheden xj. Van Praag vindt eveneens ln(xj) de relevante grootheid, al identificeert hij haar niet met het nut. Hij weegt ln(xj) met de onbekende nuts-verdeling voor iedere hoeveelheid xj van het j product, en integreert over al die xj waarden11. Hij noemt de aldus gevonden waarde het zwaartepunt van de nuts-verdeling. Met andere woorden, het gewogen gemiddelde μj en de variantie σj² van de grootheid ln(xj) kenmerken de nuts-functie van xj, in overeenstemming met de voorgaande paragrafen.

Als men nu het zogenaamde Centrale Limiet Theorema toepast, dat bekend is uit de statistiek12, dan vindt met dat het nut van de hoeveelheid geld y een log-normale verdeling heeft met een gemiddelde μy = Σj=12 αj × μj, en een variantie σy² = Σj=12 αj² × σj². Dit is een aardige vondst, en des te meer omdat Van der Wijk tot dezelfde conclusie is gekomen! Uiteraard is de context wel anders. Hier bij Van Praag is de normale verdeling van ln(y), en dus de log-normale verdeling van y, het nut, dat het individu toekent aan een geld-som y, die hij verbindt aan een waren-pakket x. De waarden van het gemiddelde μy en de variantie σy² zijn een direct gevolg van de preferenties, die het individu heeft voor de afzonderlijke producten in het waren-pakket.

Aldus representeert bij Van Praag de normale verdeling de grensnutten van een zeker individu, waaruit via de integratie het totale nut van de hoeveelheid y wordt berekend voor dat individu. De integratie loopt over y. Anderzijds is bij Van der Wijk de normale verdeling de fractie van individuen, die in de maatschappij beschikken over een bepaalde hoeveelheid geld-nut. De verdelings-functie is in dit geval niet het nut zelf. De integratie loopt over het nut. Echter de cumulatieve nuts-verdelingen hebben in beide theorieën precies dezelfde functionele gedaante!13.


Empirische studies met het grensnut van geld

Één van de meest opwindende boeken, die uw recensent de afgelopen tijd in handen heeft gekregen, is Happiness quantified14 van Bernard van Praag en Ada Ferrer-i-Carbonell. In het boek worden al de empirische studies van Van Praag en zijn collega's gedurende de afgelopen 40 jaren zorgvuldig uitgelegd. Het betreft nuts-studies op vele belangwekkende beleids-terreinen, variërend van het inkomen, de gezondheid, de huisvesting, het milieu, tot aan de politiek en het klimaat. De term nut wordt hier toegepast in de zin van de tevredenheid en het beleefde welzijn (in de Engelse taal welfare). De auteurs geven zelfs een uitzicht op de mogelijkheid om uit al die deel-terreinen het algehele welzijn van mensen te schatten.

Misschien wekt het verbazing, dat Van Praag in staat is om de tevredenheid te meten. Immers het probleem van het individuele nut is nu juist, dat je het niet kunt waarnemen. Het nut komt enkel indirect en versluierd aan de oppervlakte, via de koopkrachtige vraag van de individuen op de diverse markten. Daarom wordt in bijna alle gangbare economische leerboeken beweerd, dat theorieën op basis van een cardinaal nut geen zin hebben. Je zou je beter kunnen beperken tot het ordinale nut.

In de voorgaande paragrafen is echter aangetoond, dat het cardinale nut eigenlijk onmisbaar is om ons gedrag en onze wereld te begrijpen. En mensen hebben zelf het gevoel, dat zij wel degelijk in allerlei situaties het nut proberen te schatten. Van Praag is nu op de uitstekende idee gekomen om de individuen simpelweg en onomwonden te vragen naar het nut, dat zij toekennen aan allerlei zaken! Trouwens, dat is ook weer niet zó briljant, want tevredenheids vragen worden standaard gesteld in het onderzoek bij de aanpalende wetenschappen van de sociologie en de psychologie. Enkel de economen blijken er huiverig of zelfs afkerig van te zijn.

In deze paragraaf zullen alleen enkele resultaten van Van Praag met betrekking tot het inkomen worden beschreven. De overige thema's zullen moeten wachten tot een volgende column. Het uitgangs-punt van de empirische inkomens-studies is, dat de inkomens log-normaal zijn verdeeld met een gemiddelde μ en een variantie σ², zoals is betoogd in de voorgaande paragraaf. Van Praag maakt vooral gebruik van de gegevens uit het German socio-economic panel (GSOEP) bestand van 1997. Dit bestand bevat de antwoorden van bijna 5000 Duitse huishoudens op een vragen-formulier. In het bijzonder analyseert hij de antwoorden van de huishoudens op twee vragen.

Volgens de formule 5 zijn de huishoudens tevredener, naarmate zij een hoger inkomen y hebben. Toch moet hier een nuance worden aangebracht. In de formule 6 namelijk blijkt de gemiddelde waarde μj van de welvaarts-verdeling voor het huishouden j af te hangen van het eigen inkomen yj. Kennelijk schuift bij de huishoudens met een hoger inkomen de welvaarts-verdeling naar rechts. Met andere woorden, wie een hoger inkomen heeft, stelt zijn verlangens voor een inkomen bij in de opwaartse richting. Een hoger inkomen betekent niet vanzelf, dat het betreffende huishouden veel tevredener is dan een huishouden met een lager inkomen. Van Praag noemt dit de preferentie drift. De trouwe lezer herinnnert zich, dat ook Van der Wijk in zijn model een dergelijke drift heeft ingebouwd voor het bestaans-minimum.


De historische dynamiek van het grensnut

Helaas krijgt deze drift van nuts-gevoelens relatief weinig aandacht in de westerse economische literatuur, en dat geldt zeker in de leerboeken. De visie van de leninistische econoom Val'tuch is in dit opzicht verhelderend, omdat die wèl een centrale plaats toekent aan de dynamiek in de nuts-functies17. Val'tuch benadrukt in zijn boek Entwicklungs-proportionen und Befriedigung der Bedürfnisse, dat de behoeften historisch zijn bepaald18. Volgens hem zijn de behoeften de in dat tijdperk noodzakelijke levens-voorwaarden, waarnaar de huishoudens op dat moment streven. De huishoudens stellen hun eisen aan de hand van het leefpeil, dat in hun tijdperk maatschappelijk aanvaardbaar wordt gevonden. Daarbij zullen zij zich in eerste instantie oriënteren op de bevolkings-groep of klasse, waarvan zij zelf deel uitmaken.

Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Beschouw een individu uit de lagere maatschappelijke klasse. Deze heeft maar een beperkt aantal behoeften, omdat de prijs van veel producten simpelweg zijn inkomen verre overstijgt. De dure producten zullen zelfs geen plaats krijgen in zijn nuts-functie. Als dit individu plotseling veel rijker zou worden, dan zou hij toch geen behoefte hebben aan die dure producten. Eerder zal hij proberen om zijn al bestaande behoeften te verzadigen. Maar ook dat zal niet meevallen, omdat hij hierover nooit goed heeft nagedacht, en zich nu alsnog een oordeel zal moeten volgen. Een stijging van de welvaart vereist, dat de preferenties en de nuts-functie worden geactualiseerd en verder worden ontwikkeld.

Het zojuist beschreven leer-proces geldt voor de individu, maar natuurlijk ook voor zijn klasse als geheel (voorbeeld: de verburgerlijking van de arbeiders-klasse), en voor de maatschappij in haar totaliteit. Val'tuch wijst er op, dat aldus onder de typisch individuele en subjectieve preferenties zich een historisch en sociaal gedetermineerde vooruitgang voltrekt. Als de wetenschap uitspraken kan doen over deze ontwikkelingen - en dat is natuurlijk in een zekere mate mogelijk -, dan zou de economische groei doelbewust kunnen worden begeleid en gestuurd. Bijvoorbeeld laat een snelle blik op de bekende piramide van Maslov zien, dat er een groei zal zijn van de hogere geestelijke behoeften. De dienst-verlening wordt een steeds belangrijker onderdeel van de economie. Deze ontwikkeling voltrekt zich in de tijd, maar ook in de ruimte, namelijk zodra de welvaart zich verspreidt naar de achter gebleven gebieden.

Niet alleen nadert de bevrediging van de bestaande behoeften steeds meer haar verzadigings-punt, maar ook verandert de structuur van de behoeften. Daar waar nieuwe behoeften ontstaan (in de zin van een eigenschap of kwaliteits-aspect), zullen sommige oude behoeften verdwijnen. De nuts-functie u(x) zelf laat zien, dat de behoeften altijd onderling in verbinding staan. Val'tuch pleit voor een zekere mate van economische planning, waarbij althans de economische wetmatigheden en tendenzen worden onderzocht. Een deel van de behoeften heeft een objectief karakter. Aldus kan de productie-structuur worden aangepast bij de veranderende behoefte-structuur. De willekeurige persoonlijke afwijkingen en eigenaardigheden van de huishoudens, de subjectieve delen van de behoeften, kunnen worden onderzocht met statistische methoden.

Ter afsluiting zij opgemerkt, dat de belangwekkende uitleg van Val'tuch niet uit de hemel komt vallen. Val'tuch redeneert in de traditie van de Duitse Historische School, die de invloed van de historische en culturele factoren op de economie benadrukt. Dit wordt analytisch vertaald in het streven om opeenvolgende maatschappelijke fasen te onderscheiden. In de richtingen-strijd tussen de Historische School, met als voornaamste woordvoerder G. Schmoller, en de Oostenrijkse School, met K. Menger als propagandist, heeft de eerst genoemde het onderspit gedolven19. Vooral in de moderne westerse landen was de overwinning zo verpletterend, dat de leer van de Historische School in de vergetelheid is geraakt. Dat is onterecht. Wel is hun benadering in een gewijzigde vorm overgenomen door de Institutionalisten (onder andere Veblen en Galbraith). De idee van de opeenvolgende historische fasen heeft zich ontwikkeld in de sociaal-democratische ideologie, die op deze grond de planbaarheid van de maatschappij haalbaar acht. Anderzijds kennen de liberalen slechts één fase: de natuurlijke of liberale.

  1. Zie p.142 in Einführung in die politische Ökonomie des Sozialismus (1974, Dietz Verlag) van een auteurs-collectief onder redactie van W. Becker, G. Schulz en K.-H. Stiemerling. Men vindt dergelijke zinsneden terug in elk leninistisch boek over economie, en overigens ook in politieke beleids-stukken.
  2. Prosper de Smet, columnist in het Belgische blad Vooruit en later De Morgen, constateert in zijn gedicht Batig saldo (uit de bundel Gekke gedachten, stille gepeinzen), dat niet elk besluit weldoordacht is: Zoals bij de oosterlingen hangt / een spreuk boven mijn bed te prijken: / 'Als men naar iets heel sterk verlangt / zal men het ook bereiken'. / Leven, laat gij mij onbevredigd / omdat gij kort zijt in de tijd, / al wat gij inschenkt wordt geledigd, / wat gij maar opdient, god, ik bijt.
  3. Het betreft het boek Entwicklungs-proportionen und Befriedigung der Bedürfnisse (1972, Verlag Die Wirtschaft) van K.K. Val'tuch (in de Duitse taal Waltuch). Dit boek is gekocht bij de Hofbuchhandlung te Löwenberg (Oost-Duitsland).
  4. Zie p.52 in Individual welfare functions and consumer behavior (1968, North-Holland Publishing Company) van B.M.S. van Praag.
  5. Zie p.48 en verder in Entwicklungs-proportionen und Befriedigung der Bedürfnisse
  6. Zie p.34 in Individual welfare functions and consumer behavior.
  7. Voor de liefhebbers: λ is de multiplicator van Lagrange, die wordt geïntroduceerd wanneer het individu zijn nut wil maximaliseren, waarbij de omvang van zijn beschikbare budget een helaas beperkende voorwaarde is.
  8. Definieer yj = pj×xj. Dan is ∂u1/∂y1 = 3 − y1 / 2, en ∂u2/∂y2 = 2 − y2 / 6. Men ziet, dat het grensnut van de besteding bij het product 1 inderdaad 3× zo snel daalt als dat bij het product 2. Door nu van elke geld-eenheid 25% te besteden aan het product 1 en 75% aan het product 2, zorgt het individu, dat ∂uj/∂xj / pj voor j=1 en 2 even snel daalt. Het samengestelde grensnut van de besteding neemt af volgens de formule ∂u(x1, x2)/∂y = 21/4 − y/8. Deze uitdrukking wordt negatief vanaf y=18. Op dat moment vormen de bestedingen aan het product 1 een bedrag van 2 + 0.25×16 = 6. Dat komt overeen met 6 eenheden van het product. De rest van 18 − 6 = 12 eenheden geld is besteed aan het duurdere product 2, waarvan er in totaal 4 zijn gekocht.
  9. Als uw columnist het wel heeft, dan kan ook bij de grensnut kromme van Van Praag er een product wegvallen uit het waren-pakket. Immers als de verdeling van een bepaald product een hoog gemiddelde μ heeft, en een grote variantie σ², dan moet het grensnut noodzakelijker wijze overal erg laag zijn. Het zou dan structureel een waarde ver beneden de grensnutten van de andere producten kunnen hebben. Het betreffende product wordt pas aantrekkelijk in de situatie, waarin het bestedings-budget zeer groot is. Immers dan zullen de andere grensnutten al zeer zijn gedaald.
  10. Zie p.67 en verder in Individual welfare functions and consumer behavior.
  11. Zie p.74 in Individual welfare functions and consumer behavior.
  12. Zie p.75 en p.96 in Individual welfare functions and consumer behavior. Het Centrale Limiet Theorema is te vinden in elk fatsoenlijk leerboek over statistiek. Van Praag past evenwel een bijzondere versie toe, afkomstig van Lindeberg en Feller. Volledigheids halve wordt zij hier herhaald: stel xj zijn n wederzijds onafhankelijke toevals variabelen. Stel ze hebben verdelings-functies Fj met gemiddelden μj en varianties σj². Stel de sommen van de gemiddelden en varianties zijn respectievelijk μ en σ². Stel tenslotte dat in de limiet van oneindig veel variabelen n de grootheid (1/σ²) ×Σj=1n ∫ t² × dFj(t) naar nul nadert. Dan is y = Σj=1n xj normaal verdeeld als N(μ, σ²).
  13. Vergelijk p.79 in Individual welfare functions and consumer behavior met p.248 in Inkomens- en vermogens-verdeling (1939, De Erven F. Bohn N.V.) van J. van der Wijk.
  14. Zie Happiness quantified (2008, Oxford University Press) van B.M.S. van Praag en A. Ferrer-i-Carbonell. De uitleg in het boek oogt redelijk grondig en volledig, maar mikt op een divers publiek. Sommige passages lijken te zijn geschreven voor vak-genoten, en doen de hersens van buiten-staanders kraken.
  15. Zie de tabel 2.9 op p.37 in Happiness quantified.
  16. Zie de tabel 2.14 op p.44 in Happiness quantified.
  17. Dichterlijke aangelegde geesten zouden Henriëtte Roland Holst - van der Schalk kunnen raadplegen, in het gedicht Over de wijzigingen in ons geestelijk leven (uit de bundel Sonnetten en verzen): De tijdperken volgen zich in den geest, / En tusschen hen verheffen zich als dijken / de kenteringen, die 't oude doen wijken / en 't nieuwe wekken, slapend al gevreesd. / Dat verstoort dan het aan hem ongelijke / en vernietigt wat voor hem is geweest.
  18. Zie p.32 in Entwicklungs-proportionen und Befriedigung der Bedürfnisse
  19. Wel moet hierbij worden aangetekend, dat de grensnut leer de idee van de toekomstige consumptie heeft ingevoerd. In het Walrasiaanse evenwicht zijn er universele toekomst-markten. Elk product j kan worden voorzien van een tijds-index t, waarbij de behoefte aan het betreffende product mede afhangt van de tijds-periode t. Het product j wordt verschillend geprijsd afhankelijk van de tijds-periode. Daarmee is het Walrasiaanse model inter-temporeel geworden. Deze modellering veronderstelt, dat de toekomst nu al in haar geheel bekend is. Deze aanpak verdient een nadere aandacht in een volgende column. Zie bijvoorbeeld op p.141 en verder en vooral p.167 en verder in Volkswirtschaftslehre (2003, Oldenbourg Wissenschaftsverlag GmbH) van M. Heine en H. Herr. Overigens is intussen een nieuwe druk verschenen.