R. Kuyper en P. Wiedijk over de marxistische waardeleer

Plaatsing op Heterodox Gezelschap Sam de Wolff: 16 september 2013

E.A. Bakkum is eindredacteur van de periodiek Sociaal Vooruit, en een betrokken PvdA lid. Hij is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult.

De negentiende eeuwse arbeiders-beweging ontleende een sterke legitimatie aan de introductie van de indertijd vernieuwende meerwaarde-leer van Karl H. Marx. Waarschijnlijk is deze kruis-bestuiving van een maatschappelijke beweging en een theorie uniek in de economische geschiedenis. Daarom is het interessant om na te gaan, hoe de Nederlandse arbeiders-partijen omgingen met de economische leer. Een bijzonder aspect voor Nederland is, dat de theorie-vorming pas rond 1900 van de grond kwam. Rond die tijd had de meerwaarde-leer al concurrentie gekregen van de economische theorie van het grensnut. Dat maakte de zaak niet eenvoudiger voor de Nederlandse marxistische pioniers1.

Eerder is op dit webportaal al aandacht besteed aan Sam de Wolff en Jacob van der Wijk, die allebei zichzelf marxisten noemden. In die columns is aangetoond, dat zij feitelijk de leer van het grensnut volledig omarmen. De theoretici Rudolph Kuyper (1874-1934) en Pieter Wiedijk (1869-1938, schrijvers-pseudonym J. Saks) publiceerden enkele decennia eerder dan De Wolff en Van der Wijk2. Uiteraard wekt dit nieuwsgierigheid hoe deze twee pioniers omgingen met de kennis van hun tijd. Deze column beperkt zich tot een beschouwing over enkele artikelen, die Kuyper en Wiedijk schreven in het sociaal-democratische maandblad De Nieuwe Tijd, met als thema de waarde-leer van Marx.


Rudolph Kuyper over de arbeidswaarde leer

In 1902 en 1903 schreef Kuyper in de Nieuwe Tijd een serie artikelen met de titel Over waarde, waarin hij zijn standpunt verkondigt over de arbeidswaarde leer (awl) van Marx3. In deze paragraaf wordt de inhoud samengevat. Kuyper staat tweeslachtig ten opzichte van het marxistische systeem. Hij vindt het systeem als geheel volkomen verdedigbaar, en te gelijker tijd noemt hij een deel ervan, de awl van Marx, tegenstrijdig. Zijn primaire bezwaren betreffen het transformatie probleem, dat optreedt bij de kapitalistische waarde-modificatie. Dit valt bijzonder op, omdat de fameuze "weerlegging" van de awl door Ladislaus von Bortkiewicz pas vier jaren later zou worden gepubliceerd. Kuyper zet zich aan de taak om de awl van Marx en de grensnut-leer (die hij grenswaarde leer noemt) te vergelijken.

Foto van R. Kuyper
Figuur 1: Rudolph Kuyper
Bron: kranten-knipsel 1932

Kuyper accepteert de awl voor een primitieve maatschappij, waarin weinig kapitaal wordt gebruikt, en dus de rente nauwelijks of niet doorwerkt in de product-prijs. Hij beschrijft hoe Adam Smith en vooral David Ricardo ook de winst als een tweede prijs-bepalende factor introduceren, naast de arbeid4. Kuyper stoort zich er aan, dat Ricardo abstraheert van de schaarse en niet produceerdbare goederen. Men denke aan unieke kunstwerken en dergelijke. Zoals bekend is, staat de prijs van deze unieke goederen niet meer in relatie tot de productie-kosten. Het is geen fout van Ricardo, wel een beperking.

Op dit punt aangekomen stapt Kuyper in zijn betoog over naar de grensnut-leer. Hij citeert onder andere uit de werken van E. von Böhm-Bawerk en van de Nederlander N.G. Pierson. Opvallend is dat Kuyper net zoals later De Wolff het begrip intensiteit van de (grens-)behoefte gebruikt. Op grond van de intensiteit kent het individu een subjectieve waarde toe aan de bevrediging van die behoefte. Het begrip subjectieve waarde is bij Kuyper datgene, wat tegenwoordig het grensnut wordt genoemd5. In grote lijnen volgt zijn uitleg verder de gangbare paden. In tegenstelling tot Gossen, Jevons en later De Wolff introduceert Kuyper geen lasten (disutility of Leid). De arbeids-last wordt opgevat als het opgegeven nut van vrije tijd.

Kuyper werkt een reken-voorbeeld uit, waarin vijf individuen elk beschikken over zekere hoeveelheden goederen (q) van type X en Y. De individuen hebben ieder een cardinale nuts-functie un(qX, qY), met n=1, ..., 5 6. Door uitruil van goederen kunnen zij het nut van hun eigendom vergroten. Kuyper toont getals-matig aan, dat de markt-ruiming enkel optreedt bij één prijs-verhouding van X en Y 7. Kuyper benadrukt, dat de ruilwaarde (prijs- of ruil-verhouding) noodzakelijk volgt uit de behoeften van de vijf individuen, en uit hun eigendommen. Overigens spreekt hij liever over voorraads-verhoudingen dan over eigendom of vermogen.

Vervolgens breidt Kuyper het grensnut-model uit met een productie-theorie, waarin de drie factoren arbeid, kapitaal en bodem worden gecombineerd. In het simpelste geval wordt er enkel arbeid verbruikt8. De product-prijzen moeten dan verenigbaar zijn met het aanbod van arbeid en met het arbeids-loon. Er wordt geruild volgens arbeids-quanta. Aldus ontstaat een algeheel economisch evenwicht op de arbeids- en goederen-markt. Gewoonlijk zal men een zogenaamde geld-waar introduceren, ten einde de ruil te vereenvoudigen. Ook de geldwaar heeft een eigen grensnut.

In een geavanceerd economisch systeem met arbeids-deling doet de ondernemer zijn intrede, omdat de diverse arbeids-inspanningen moeten worden gecoördineerd. De ondernemers ontvangen een ondernemers-loon, en ook nog een risico-premie9. In de volgende stap worden kapitaal-goederen ingezet, waartoe zich een markt voor krediet ontwikkelt. Kapitaal is een schaars goed10. En tenslotte zullen de kosten van het grond-gebruik in rekening moeten worden gebracht. Vanzelf sprekend ontstaan die kosten enkel, indien de grond daadwerkelijk een schaars goed wordt.

Zodra echter ondernemingen genoegen moeten nemen met minder gunstige grond, zullen die een lagere productie hebben bij dezelfde onkosten. Dan zal de prijs van het product stijgen, en de ondernemingen met voordelige grond hebben extra inkomsten. Deze extra inkomsten (bijzondere baten) worden de pacht van de grond, dat wil zeggen, de grond-rente.

Kuyper duidt dit Walrasiaanse evenwichts-model met productie aan als de subjectivistische economie. Immers de grensnutten van de individuen zijn geheel subjectief. Kuyper tekent aan, dat de cardinaliteit niet strikt nodig is voor dit model11. Hij noemt het model verdienstelijk, maar mist er de historische analyse in, zoals het historische materialisme van Marx. Tevens ziet hij in het subjectivistische model een weerlegging van het werk van Ricardo, omdat Ricardo de prijzen uitsluitend berekent uit de productie-kosten.

Kuyper is hier wat te streng jegens Ricardo, en lijkt dat in enkele kant-tekeningen zelf ook wel in te zien. Immers Ricardo had helemaal niet de bedoeling om het functioneren van markten in detail te beschrijven. Het was daadwerkelijk zijn voornemen om vooral een productie-theorie te ontwerpen. Trouwe bezoekers van dit webportaal weten uit de column over P. Sraffa hoe die eeuwen later het werk van Ricardo voltooide. Uiteraard beschikte Kuyper niet over deze kennis, met als gevolg dat dit deel van zijn betoog heden verouderd is12.

Nu keert Kuyper weer terug naar de theorie van Marx, die immers het eigenlijke onderwerp van zijn studie is. Cruciaal aan de awl van Marx is de beschrijving van het uitbuitings proces, waarmee de kapitalisten-klasse zich de meerwaarde toe-eigent. Kuyper maakt Marx nu hetzelfde verwijt als Ricardo, namelijk dat het markt-proces onvoldoende wordt beschreven. Dit moge zo zijn, maar evenmin als Ricardo heeft Marx zich dit doel gesteld. Marx verdiept zich uitsluitend in het verdelings-vraagstuk: de strijd tussen de factoren arbeid en kapitaal. Trouwens, de belangstelling van Marx gaat vooral uit naar de dynamica, en niet naar een statisch evenwicht, zoals dat bij Walras. De constatering van Kuyper is dus juist, maar zij kan geen kritiek zijn.

Vervolgens beschrijft Kuyper hoe de awl van Marx is ontstaan. In een rudimentaire vorm is zij voor het eerst gepubliceerd in Lohnarbeit und Kapital (1849). Vanaf het verschijnen van Zur Kritik der politischen Oekonomie (1859) presenteert Marx een meer geavanceerd model. Volgens Kuyper introduceert Marx vier nieuwe elementen in zijn theorie.

  1. De waarde-maat voor arbeid kan natuurlijk niet de geleverde arbeid zelf zijn. Dat zou een cirkel-definitie zijn. Beter is: de arbeid heeft als kosten-post voor de ondernemer zoveel waarde als nodig is om de arbeids-kracht te produceren.
  2. De arbeids-kracht wordt gekocht in ruil voor een loon-som, die kleiner is dan de door de arbeids-kracht voort-gebrachte waarde. De kosten en baten zijn ongelijk.
  3. De ruilwaarde van een product wordt bepaald door de aan dat product bestede hoeveelheid arbeid. Wegens markt-schommelingen kan de prijs enigszins afwijken van de waarde. Marx is niet geïnteresseerd in de grens-gevallen van het nut en van de productiviteit, maar bestudeert de gemiddelde grootheden13.
  4. De waarde, die ontstaat uit natuurlijke bronnen zoals land en water, wordt toe-geëigend door de eigenaren van die bronnen. Hij maakt deel uit van de meerwaarde. Dit thema van de pacht is zojuist al behandeld.

Kuyper analyseert hoe Marx via de gebruiks-waarde, de ruil-waarde en de (gemodificeerde) waarde-vorm komt tot de product-prijs14. In beginsel ruilen producten naar de verhouding van de erin verwerkte hoeveelheid arbeid (uitgedrukt in een eenheid van tijd). Echter in het ontwikkelde kapitalisme wordt de rol van het productie-kapitaal steeds belangrijker. De financiële markten dwingen af, dat het rendement op kapitaal gelijk is in alle productieve sectoren. Er vormt zich een algemene gemiddelde winstvoet. Dien ten gevolge wordt het ruil-proces verstoord.

Het probleem is, dat het rendement aan de kapitaal-eigenaren een claim geeft op de totaal geproduceerde waarde. Die claim kan enkel worden ingelost, wanneer de ruil-verhoudingen van de producten worden aangepast. Naarmate het productie-proces in een sector grotere hoeveelheden kapitaal vereist, moet die sector meer waarde tot zijn beschikking krijgen. Een deel van die waarde is afkomstig uit sectoren, die weinig kapitaal gebruiken. Deze overdracht van waarde is onvrijwillig, en afgedwongen door het financiële systeem. Daarom verloopt de ruil in het ontwikkelde kapitalisme via de gemodificeerde waarde-vorm.

Kuyper toont zich niet bijster gelukkig met deze awl van Marx. Allereerst buigt hij zich over de hypothese, dat individuen bij de waren-ruil rekening zullen houden met de invloed van het kapitaal-rendement. Uw columnist meent, dat mensen de gemodificeerde waarden zullen accepteren, als een ervarings-feit. Kuyper gelooft dat niet, en dien ten gevolge vindt hij de prijs-theorie van Marx onlogisch. Hij zegt erover: "Een merkwaardige slotsom"15. Maar er is meer. Eerder is al opgemerkt, hoe Kuyper bij de leer van Ricardo een prijs-theorie van unieke goederen (antieke kunst en dergelijke) mist. Uiteraard voert hij dat zelfde bezwaar aan tegen de awl van Marx.

Vervolgens stoort Kuyper zich aan de fundamentele hypothese van de awl, dat alle waarde (ook de winst) is gerelateerd aan de in het product belichaamde hoeveelheid arbeid. Hij prefereert het Walrasiaanse evenwichts model met productie, dat de opbrengst uit kapitaal berekent als een afzonderlijke grootheid, onafhankelijk van de factor arbeid. Uw columnist doorziet hier niet helemaal, wat Kuyper wil. Immers je kunt een model niet verwerpen, louter omdat een ander model tot andere resultaten komt. Het kan zijn, dat Kuyper is gecharmeerd van de hypothesen in het Walrasiaanse model. In dat geval is het dus een kwestie van smaak. Hoe dan ook, Kuyper komt tot de slotsom: "Het fundament van zijn (EB: Marx') analyse hangt volkomen in de lucht. En: de opvatting van de waardeleer als werk-hypothese aanvaard ik niet"(!)16.

In één adem wijst Kuyper nu ook de hypothese af, dat het begrip van de maatschappelijk noodzakelijke doorsnee arbeid een economisch relevante grootheid is. Hij verlangt er een bewijs voor. Hij concludeert, dat de awl "onhoudbaar" is, en "een kunstgreep om aan een van huis uit foutieve opvatting zoo goed en zoo kwaad als het gaat te kunnen blijven vasthouden". Bovendien voert Kuyper nog andere bezwaren aan, die hier onvermeld blijven, omdat het feitelijk weer een kwestie van smaak betreft.

Wat wel moet worden vermeld is Kuyper's opmerking, dat de formule voor prijs-transformaties van Marx een inconsequentie bevat. Namelijk de berekening van de gemodificeerde product-waarden vindt plaats op basis van kosten, die zijn uitgedrukt in on-gemodificeerde waarden. Dat is vreemd, omdat de modificatie feitelijk gewoon een winst-opslag is, en dus zou moeten worden toegepast op gemodificeerde kosten-waarden. Die vaststelling is niet nieuw, en zelfs al te vinden in de derde band van Das Kapital.

Enkele jaren later liet Ladislaus von Bortkiewicz in een wetenschappelijk artikel zien, hoe gecompliceerd de prijs-transformatie van Marx werkelijk is. Dit aspect van de theorie kreeg de naam van het transformatie-probleem. Ongetwijfeld is indertijd ook Marx zelf verward door de complicaties van zijn formule, iets wat zijn aarzeling verklaart om de laatste delen van Das Kapital te publiceren. Pas driekwart eeuw daarna is met de publicatie van de Temporal Single System Interpretation weer een sluitende argumentatie gevonden. De TSSI is beschreven in een afzonderlijke column. Kuyper verkeerde op het moment, dat hij zijn artikel schreef, hierover nog in een zalige onwetendheid.

Nadat Kuyper aldus de awl heeft af-geserveerd, komt hij met een eigen variant. Deze zienswijze behoudt het voordeel, dat zij uitgaat van een objectief proces. Het historisch materialisme is een conflict-theorie, waarin altijd een klasse wordt uitgebuit. Die uitbuiting verloopt via een manipulatie van de arbeids-tijd, resulerende in de opdeling van het arbeids-quantum. De uiting van die opdeling is de rente, die de kapitaal-eigenaar zich kan toe-eigenen. Aangezien Kuyper de Walrasiaanse theorie aanhangt, is voor hem het kapitaal inderdaad productief. Hij maakt evenwel een moreel-ethisch bezwaar tegen het eigendoms-recht.

Ook voor Kuyper zijn de winst (inclusief rente en dergelijke) en de meerwaarde synoniemen. Hij stelt nu voor om de awl enkel toe te passen op een economisch systeem, waarin de zogenaamde organische samenstelling van alle sectoren gelijk is. Zoals algemeen bekend is, leidt voor dat bijzondere geval de introductie van een algemene gemiddelde winst-voet niet tot een gedwongen om-verdeling van waarde tussen de sectoren. Er is geen waarde-modificatie. Met andere woorden, de producten blijven ruilen overeenkomstig hun arbeids-waarde. En inderdaad elimineert dat het transformatie-probleem. Uw columnist vindt het toch weinig bevredigend. Immers in werkelijkheid zijn er juist enorme verschillen in organische samenstelling. En deze variant kan niets zeggen over de prijs-verschillen tussen sectoren.

Dit sluit het artikel "Over waarde" van Kuyper af. Men kan zich er over verbazen, dat Kuyper voor de hypothesen van de awl een bewijs verlangt, en te gelijk zonder morren de hypothesen van het Walrasiaanse evenwichts model accepteert. Zijn aanval op de awl van Marx is hevig, en bezaaid met allerlei pietluttigheden. Men kan zich niet onttrekken aan de indruk, dat hij uit is op het diffameren van de awl, en niet op een objectieve evaluatie. Uw columnist kan slechts speculeren over de motieven van Kuyper. Het is denkbaar, dat er politieke gronden zijn, bijvoorbeeld dat hij de wind uit de zeilen wilde nemen bij de fundamentele (orthodoxe) marxisten17.

En welk motief heeft Kuyper om het Walrasiaanse evenwichts model met productie zo luchthartig te omarmen? Het moet voor een marxist toch moeilijk te verteren zijn, dat het economische systeem wordt voorgesteld als het toonbeeld van stabiliteit. Ook zou het Kuyper moeten storen, dat dat model uitgaat van concurrentie in een volkomen mededinging. Immers Marx wijst nadrukkelijk op het fenomeen van de kapitaal-concentratie, en van de samenballing van economische macht in de handen van weinigen. Weliswaar heeft Marx het monopolie niet zelf voorspeld, maar die ontwikkeling volgt toch logisch uit zijn werk. Het is denkbaar, dat Kuyper hier ideologische concessies doet om de gedachten-wisseling met de anders-gezinde economen te vergemakkelijken18.


Pieter Wiedijk over de arbeidswaarde leer

Tussen 1905 en 1907 schreef Wiedijk in De Nieuwe Tijd een reeks van twaalf artikelen met de titel De minder-waardigheid der meerwaarde-theorie, waarin hij zijn standpunt verkondigt over de arbeidswaarde leer (awl) van Marx. Zij is met name bedoeld als een verdediging van de awl tegen de aanval in de boeken van de liberaal W.F. Treub. Helaas is de reeks van in totaal tegen de 300 pagina's nooit gebundeld in een afzonderlijke uitgave. Wiedijk zelf was bij nader inzien ontevreden over het werk. Hij betreurde, dat "De lezer van het goede te veel kreeg"19.

Foto van P. Wiedijk
Figuur 2: Pieter Wiedijk
Bron: boek J. Saks 1954

Helaas heeft uw columnist de originele nummers van De Nieuwe Tijd niet in zijn bezit. En een bezoek aan archieven elders is - op dit moment - wat te veel gevraagd. Daarom moet de inhoud van deze paragraaf afkomstig zijn van derde bronnen, met name allerlei herdenkings-boeken20. Net Zoals Kuyper vraagt Wiedijk zich af in hoeverre de awl algemeen geldig is. Opnieuw, drie jaren na Over waarde, wordt de waarde-modificatie tegen het licht gehouden.

De Jong schrijft over deze teksten van Wiedijk: "Het naar zijn strekking meer ideologisch en filologisch dan economisch betoog gaat uit van de filosofische denkbeelden van Marx, zoals die zich in de jaren 1842 en '43 gevormd hebben". En een pagina verder constateert De Jong: "Hoe origineel en zelfstandig in de uitwerking van het marxisme op vele zijn deelgebieden, iets eclatants nieuws heeft hij niet tot stand gebracht".

Opvallend is dat Wiedijk de awl accepteert als een hypothese - in tegenstelling tot Kuyper. De Jong schrijft er over: "In Wiedijks waarde-studie schuilt een wetenschappelijke geloofs-belijdenis. Nadrukkelijk wijst hij op de hypothese als grondslag voor het kennen. Iedere met wetmatigheden opererende wetenschap - maar dat is in zijn ogen een tautologie - is er op gebaseerd dat de hypothetische wetten ook gelden voor andere gebieden dan de empirisch afgetaste". Wiedijk stelt: "Het bijzondere bevat het algemeene". Dat wil zeggen, als de wetten een concrete situatie beschrijven, dan zegt dat iets over de tendensen in andere situaties.

In een ander artikel, met de titel Ter herdenking van Karl Marx (1908), schrijft Wiedijk: "Marx revolutioneerde de voorstelling van de onveranderlijke verhoudingen van den individueelen mensch tot de natuurlijke dingen, tot de veranderlijke der menschen onderling in verband met afhankelijkheid met den aard van het zich voort-ontwikkelende maatschappelijk-economische geheel"21. Het is duidelijk, dat Wiedijk zich distantieert van het Walrasiaanse evenwichts model met zijn subjectieve grensnut.

Overigens blijkt uit de stijl van dat artikel, dat Wiedijk een polemist en satiricus is. In weer een ander artikel, Een fopschel (1904), is dit zelfs zonne-klaar. Hij levert daar kritiek op een opponent, die de waarde-leer afwijst. Volgens die opponent zou in de waarde-leer een bekwame tandarts evenveel waard zijn als een beunhaas, mits maar de kies wordt getrokken. Wiedijk spot: "Bernstein trouwens moet ergens hebben gezegd dat er gevallen zijn, waarin de marxistische waarde niet zonder succes kan worden afgelost door de Böhmsche (EB: Eugen von Böhm-Bawerk) der individueele gebruiks-nuttigheid; maar welke, mogen wij vragen is de marginale waarde van deze slechte kies voor haar bezitter, hoe zal worden bepaald het verschil tussen haar tegenwoordige en haar toekomstige waarde, de empirische waarde vóór het arbeids-proces en na de voltrekking ervan? Al veronderstellen wij, vol welwillendheid, dat wij hier met een zeldzaamheids-waarde te doen hebben, de Böhmsche leer maakt een antwoord niet gemakkelijk".

Om af te sluiten met: "Bewaar ons, mag men uitroepen, voor zulk een waarde-opvatting, die in dit voorbeeld, een halve minuut met een heel uur van pijn en kwelling gelijk stelt! Wie - het zij hier op den man af gevraagd - is orthodox-marxistisch genoeg om derwijze praktisch aan den tand gevoeld en op de tand-meesterlijke pijnbank gebracht, zich niet de openhartige bekentenis te laten ontsnappen, dat hij het eerste deel van Das Kapital verfoeit en het houdt met het derde en dat hij in den te offeren productie-prijs zelfs gaarne een arbeids-tijd wil uitdrukken, die niet enkel afwijkt van, maar in omgekeerde reden staat tot den duur van het te verrichten karwei?"22.

Het zal intussen duidelijk zijn, dat Wiedijk zich verzet tegen de opvatting van Kuyper. Ooit noemde hij diens Over waarde artikel "iets als een dikke doorwerkte dot misverstand of wanbegrip"23. Maar zojuist is al opgemerkt, dat zijn eigen reeks artikelen hem evenmin beviel. Achteraf bezien meent hij dat veel zou moeten worden omgewerkt. Zelfs wil hij dan de marxistische waarde-leer anders begründen dan door Marx was geschied24. Deze opvatting klinkt in ieder geval weinig bemoedigend voor iemand, die in de reeks een rechtvaardiging van de awl wil zoeken.

De uitvoerigste beschouwingen over de waardes-studies van Wiedijk zijn gepubliceerd door Frank Kalshoven. Helaas betreft het ook hier enkel een overzicht. De uiteenzetting van Kalshoven bevestigt, dat Wiedijk een nogal filosofische benadering hanteert. Volgens Kalshoven benadrukt Wiedijk vooral hoe het kapitalisme de natuurlijke ruil-verhoudingen verstoort via de waarde-modificatie25. Wiedijk schrijft onder andere (terug vertaald uit het Engels): "We weten dat de maatschappelijke samenhang zelf, met zijn inherente arbeids-waarde als een noodzakelijk gegeven, slechts in staat is om de waarde-wet van eenvoudige waren-productie te modificeren. Dus in ieder geval is de waarde-wet een tendens naar de gelijke-waarden ruil". Dat wil zeggen, de eenvoudige gelijke-waarden ruil doet zich nog steeds gelden, zij het enigszins op de achtergrond.

Kalshoven beschrijft in dit zelfde overzicht hoe Wiedijk de theorie van Marx over de algemene gemiddelde winstvoet uitlegt. Het lijkt er op, dat Wiedijk alle daarbij opduikende bezwaren en onduidelijkheden simpelweg negeert. Althans Kalshoven maakt er hier geen melding van. Toch vindt hij per saldo de reeks van Wiedijk van een uitzonderlijk niveau met zoveel kwaliteiten, dat hij een herdruk aanraadt. Uw columnist behoudt zijn twijfels - de hedendaagse inzichten zijn een eeuw rijper.

Merkwaardiger wijze stelt ook Buiting, dat "het effect (EB: van Kuyper's artikel Over waarde) verre wordt overvleugeld door de briljante studie van Pieter Wiedijk". Hij vindt dat Wiedijk "op magistrale wijze de ogenschijnlijke zwakte van de awl, de ongelijke waarde-ruil, pareert door zich enerzijds te beroepen op de totaal-economische geldigheid onder kapitalistische condities van de omzetting van arbeids-waarden in productie-prijzen en door anderzijds, krachtens het uitzonderlijke karakter van de waar arbeidskracht, te concluderen tot de gelijke meerwaarde-ruil als de kwantitatieve voorwaarde voor de ongelijke waarde-ruil"26.

Buiting voegt hieraan toe, dat dankzij de interpretatie van Wiedijk het transformatie-probleem en de kritiek van Von Bortkiewicz mogen worden afgewezen. In de hoofdtekst en een voetnoot constateert Buiting: "Marx poneert dat de som der arbeids-waarden gelijk is aan de som der productie-prijzen en de som der meerwaardes aan de som der winsten. Net als Wiedijk en Mandel zien ook Mattick en Moseley de door Marx gevolgde methode als principieel verschillend van dit soort neoricardiaanse interpretaties".

Dat is zeker een visie, en Buiting had onder haar aanhangers ook nog de Leninistische wetenschappers uit het voormalige Oostblok kunnen noemen. Als de economie wordt opgevat als een subjectieve maatschappij-wetenschap, dan is de visie inderdaad verdedigbaar. Je kunt simpelweg alle waarde-wetten van Marx opvatten als hypothesen. En inderdaad kan de neoricardiaanse kritiek worden verworpen, omdat die zelf een aantal aanvechtbare hypothesen bevat, zeker vanuit de marxistische optiek.

De moderne economie evenwel streeft naar methoden van objectiviteit, en zo mogelijk zelfs van empirische falsifieerbaarheid. Daarom moet een model causaal zijn, dat wil zeggen, bestaan uit een verzameling van plausibele oorzaak-gevolg relaties. Dat lukt niet meer, wanneer de plausibiliteit wordt gedegradeerd tot een mogelijkheid. En dat is waarop het voorstel van Buiting neerkomt. De theorie beperkt zich dan tot een louter filosofisch en kwalitatief betoog, en wordt feitelijk een ideologie. Dat zou het marxisme grotendeels buiten het dagelijkse economische debat plaatsen. Trouwens, dat doet het karakter van de drie banden van Das Kapital geweld aan, omdat daarin onmiskenbaar plausibiliteit wordt nagestreefd. Als Wiedijk zich daadwerkelijk beperkt tot een kwalitatieve filosofie, hoe briljant ook, dan is van zijn werk weinig vooruitgang te verwachten.


Conclusie

Deze column heeft het denken over de arbeidswaarde-leer beschreven van de twee grootste namen uit de vroege geschiedenis van de Nederlandse marxistische wetenschap, te weten R. Kuyper en P. Wiedijk. Daarvan wendt de eerst genoemde zich af van de awl, omdat zij kwantitatief geen hout snijdt, vooral inzake de waarde-modificatie. De tweede verdedigt haar met hartstocht, maar heeft toch moeite om valide argumenten te vinden. In ieder geval lukt het ook hem niet (voor zover uw columnist kan opmaken uit de geciteerde bronnen) om een plausibele causaliteit in de awl te formuleren. Tevens kan worden geconcludeerd, dat de twee publicisten weliswaar vakkundige artikelen hebben geschreven over de awl, maar er niets nieuws aan hebben toegevoegd in vergelijking met de buitenlandse publicisten uit hun tijd.

Vermeldens waard is de invloed, die Kuyper en Wiedijk hebben uitgeoefend op de volgende generatie Nederlandse marxisten. Hier moeten met name De Wolff en Van der Wijk worden genoemd27. Van De Wolff is bekend, dat hij inspiratie heeft gevonden in het werk van Wiedijk. Echter in hun wetenschappelijke werk hebben De Wolff en Van der Wijk zonder reserves het Walrasiaanse evenwichts model gebruikt. De Wolff blinkt uit in het combineren van elementen uit dit model en uit de awl. Daarom is het geen toeval, dat juist zijn naam is verbonden aan dit portaal. Dien ten gevolge mag Kuyper baan-brekend worden genoemd, voor zover het de acceptatie en verspreiding van het Walrasiaanse model onder Nederlandse marxisten betreft.

Als het marxisme geen andere toekomst heeft dan de filosofische economie, zoals bij Wiedijk, dan kan zij enkel in de marges van het maatschappelijke debat een rol spelen. Dat is onbevredigend. Als alternatief zou men de noodzaak van de waarde-modificatie kunnen ontkennen. Empirische studies laten zien, dat dit standpunt verdedigbaar is28. Daarmee wordt de awl weer plausibel, kwantitatief en causaal, echter tegen de prijs dat de derde band van Das Kapital moet worden opgegeven. Een aantrekkelijker alternatief biedt de in een eerdere column beschreven Temporal Single System Interpretation. Het kwantitatieve element keert terug, en daarmee de causaliteit, zonder een inbreuk te maken op de economische dynamica in het marxisme.

  1. Het standaard boek over dit thema is Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden (1992, Karl Marx Haus) onder redactie van Marcel van der Linden. Het meest relevant zijn daarbij de bijdragen van Henny Buiting en Frank Kalshoven. Op p.363 constateert ook Kalshoven het gewicht van de grensnut leer voor het Nederlandse marxisme.
  2. Wie denkt dat de geest-verwanten tezamen een school vormen, komt bedrogen uit. Zo sneert Sam de Wolff over "Kuyper's voortdurend pogen en toch even voortdurend mislukken om tot werkelijke economische wetenschap te geraken". Zie p.222 in Voor het land van belofte (1978, SUN). Overigens werd Kuyper in 1923 privaat-docent (zeg maar, universitair medewerker) en vervolgens buitengewoon hoogleraar. In de sociologie, ja. De Wolff is omgekeerd lovend over Wiedijk (p.215): "Maar wat en waar hij ook publiceerde, waarover of met wie hij een polemiek voerde - hij zal wel dikwijls onjuist hebben geoordeeld en niet rechtvaardig zijn geweest (EB: !) -, nooit zond hij zijn lezers met ledige handen weg, steeds gaf hij hun een nauwkeurig, soms wel eens te minutieus onderzoek, met diepe ernst drong hij tot in het hart van de zaak en nooit heeft hij, pour besoin de la cause, een hem bekende waarheid verzwegen".
  3. Zie Marxistische beschouwingen I (1920, N.V. Boekhandel en Uitgevers-maatschappij "Ontwikkeling") van R. Kuyper. Kalshoven bespreekt het artikel van Kuyper op p.335 van Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden, althans in grote lijnen.
  4. Uw columnist ziet af van een commentaar op deze beschouwingen van Kuyper, omdat hij zelf - in tegenstelling tot Kuyper! - geen teksten van Smith of Ricardo heeft gelezen. Het schijnt, dat Ricardo in de loop der tijd zijn visies over winst en kapitaal bijstelde. Dat maakt het lastig om over "de mening" van Ricardo te spreken.
  5. Op p.157 van Marxistische beschouwingen I maakt Kuyper onderscheid tussen de begrippen grensnuttigheid, dat hij vereenzelvigt met de Engelse uitdrukking marginal utility, en grensnut (in het Duits Grenznutzen). Kennelijk heerste er indertijd enige spraak-verwarring.
  6. Kuyper neemt in het reken-voorbeeld gemaks halve nuts-functies van de gedaante u(qX, qY) = φ(qX) + ψ(qY). Uiteraard zijn de berekeningen enkel mogelijk, omdat het nut wordt uitgedrukt als een numerieke waarde. Kennelijk volgt hij in deze keuze het werk van de Oostenrijkse econoom Carl Menger. Zie p.160 van Marxistische beschouwingen I.
  7. In de moderne economische literatuur wordt dit feit uitgelegd aan de hand van een zogenaamde Edgeworth box. Aangezien dat een grafische methode is, moet daarbij een systeem worden beschouwd met slechts twee individuen. Uw columnist heeft het voornemen om deze overigens vrij bekende methode te beschrijven in een aparte column.
  8. Zie de voorgaande column over de Robinson-modellen in het werk van Sam de Wolff.
  9. Kuyper werkt het begrip risico-premie niet verder uit. Waarschijnlijk bedoelt hij, dat de ondernemer de loonsom voorschiet, en een rendement verlangt op het voorgeschoten kapitaal. Vermeldens waard is verder dat volgens Kuyper de ondernemers-lonen veel hoger zullen zijn dan de arbeids-lonen, omdat ondernemers het zich kunnen veroorloven lang te zoeken naar een profijtelijke bezigheid. Dankzij hun vermogen staan ze niet onder een hoge existentiële dwang. Zie p.168 in Marxistische beschouwingen I.
  10. Kuyper volgt hier naar eigen zeggen de Nutzungstheorie van Carl Menger. Zie p.169 van Marxistische beschouwingen I.
  11. Zie p.173 van Marxistische beschouwingen I. De opmerking is opvallend, omdat deze vaststelling gewoonlijk wordt toegeschreven aan de Italiaan V. Pareto. Die publiceerde haar echter pas in 1906.
  12. De tekst over Ricardo staat op p.175-177 van Marxistische beschouwingen I. Uw columnist heeft geen werken van Ricardo zelf gelezen. Volgens R.L. Meek in Studies in the labor theory of value (1975, Monthly Review Press) wil Ricardo simpelweg de samenhang tussen het loon en de winst aantonen. Ricardo lost dit probleem niet helemaal op. Hij komt niet tot een afgesloten prijs-theorie, al voorzag hij wel het effect van de kapitaal-intensiteit op de prijzen. Zoals Sraffa laat zien, ontstaat hieruit een totaal ander model dan het Walrasiaanse evenwichts model. De vraagzijde is bij Ricardo en Sraffa helemaal niet relevant. En de producenten kunnen niet zomaar arbeid en kapitaal combineren, maar zijn gebonden aan de bestaande productie-technieken. De winst-maximalisatie bij Ricardo en Sraffa verloopt door bij een bepaald loonpeil de meest rendabele beschikbare techniek te kiezen. Die is gelijk voor alle ondernemers.
  13. Men ziet hoe summier Marx aandacht besteedt aan de markt-werking. Het nuts-begrip wordt door Marx enkel in algemene termen geïntroduceerd via de maatschappelijke gebruiks-waarde van het product. Daarom wordt zijn theorie objectief genoemd. De subjectieve preferenties van individuen en de productiviteiten van de afzonderlijke ondernemingen lossen op in het maatschappelijke gemiddelde. Voorts verschijnt in de theorie van Marx de markt-werking in de eis, dat goederen enkel waarde hebben, zolang zij inderdaad kunnen worden verkocht. Marx noemt dat de realisatie van de waar. In geval van over-productie blijkt kennelijk een deel van de verrichte arbeid maatschappelijk niet noodzakelijk te zijn. De economie is een dynamisch systeem, waarin het proces van markt-ruiming regelmatig hapert. Volgens Kalshoven op p.332 van Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden besteedt Wiedijk hier veel aandacht aan in zijn publicaties. Zie verderop in deze column.
  14. Zie p.182 en verder in Marxistische beschouwingen I.
  15. Zie p.193 in Marxistische beschouwingen I.
  16. Zie p.192 in Marxistische beschouwingen I. Niet toevallig zijn bij W. Van Drimmelen, die in Meerwaarde en winst (1976, SUN) de awl kritisch tegen het licht houdt, deze bezwaren niet te vinden. Op p.201 legt Kuyper uit, waarom hij de awl als hypothese verwerpt. In zijn ogen moet een hypothese falsifieerbaar zijn: "Immers er rest dan niets anders dan aan te toonen, dat de op de waarde-hypothese gebaseerde analyse van het wezen en van de ontwikkelings-wetten der kapitalistische maatschappij met de werkelijkheid klopt. Dit nu is niet in voldoende mate mogelijk. De regelmatigheden in het economische leven zijn van veel gecompliceerder en geheel anderen aard dan de betrekkingen van afhankelijkheid, die in de natuur-wetenschappen tusschen bepaalde grootheden worden geconstateerd. Bovendien is proefneming zoo goed als geheel uitgesloten, zoodat de verschijnselen slechts zelden zonder storende bij-omstandigheden kunnen worden waargenomen". Merkwaardiger wijze wordt deze opvatting van Kuyper weerlegd in een recent onderzoek, dat is gepubliceerd in Die Aktualität der Arbeitswerttheorie (2009, Metropolis Verlag) van N. Fröhlich. Het werk omvat een empirische studie van product-prijzen. Fröhlich komt tot de conclusie, dat de product-prijzen zowel zijn gecorreleerd aan hun arbeids-waarden, als aan hun gemodificeerde waarden. Er blijkt in werkelijkheid geen uniform kapitaal-rendement te bestaan. Daarmee komt uiteraard ook de theorie van Sraffa ter discussie te staan. Met andere woorden, het is twijfel-achtig of de theoretische waarde-modificatie zinvol is. Fröhlich pleit ervoor om de awl met ruil-waarden zonder modificatie te gebruiken.
  17. Volgens p.221 in Voor het land van belofte zou rond 1905 Kuyper tegen de orthodoxe Wiedijk hebben gesneerd: "Waren wij niet beiden sociaal-democraten, dan zou ik je allang mijn manuscripten naar de oren hebben gegooid". Inderdaad kan orthodoxie makkelijk ontaarden in dogmatisme. Maurits Dekker geeft dat in Mordje de jood aardig weer (p.64-65): Als Mordje en zijn vrienden de zaal betreden, zijn reeds vrijwel alle plaatsen bezet. Het podium is versierd met vlaggen en roode spandoeken en tegen de achterwand hangt een groot portret van Karl Marx. Niet alleen Simon, die nog altijd niet volkomen gerust gesteld was, maar ook Mordje krijgt een gevoel van behagelijkheid, zoodra hij zich in de omslotenheid van het goed bewaakte gebouw tussen de menigte bevindt. Een groot feest is het eigenlijk, een soortement bruiloft. En het portret van den bruidegom hangt in het midden. Ook niet jong meer. Boven den bruidegom hangt een doek met het opschrift "De bevrijding der arbeiders-klasse kan alleen het werk der arbeiders zijn". Dat opschrift is duidelijk en tegelijk is het feestelijk, alsof er staat "Hulde aan bruid en bruidegom!"
  18. Kalshoven is op p.339 van Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden weinig ingenomen met het artikel van Kuyper. Hij verwijt aan Kuyper een opportunistische houding: if you can't beat them, join them. Ook hij meent, dat Kuyper kennelijk aan het marxisme de "doodskus" wil geven. Kalshoven stoort zich er aan, dat Kalshoven de facto met het Walrasiaanse model het primaat geeft aan de consumptie in plaats van de productie. Merkwaardiger wijze is Kalshoven even verderop (p.355 en verder) milder voor Sam de Wolff, hoewel die eigenlijk Kuyper herhaalt.
  19. Zie p.140 van J. Saks, literator en marxist (1954, N.V. De Arbeiderspers) van Fr. de Jong Edz.
  20. Naast J. Saks, literator en marxist zijn dat Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden, Socialistische opstellen (twee bundels uit 1918 en 1923, W.L.&J. Brusse's Uitgevers-maatschappij) van Wiedijk zelf, Voor het land van belofte, en De Nieuwe Tijd (2003, Aksant) van H. Buiting. In 1993 publiceert Kalshoven zijn dissertatie Over marxistische economie in Nederland (1993, Thesis Publishers).
  21. Zie p.6 van Socialistische opstellen I. Het marxisme zoekt de verklaring van de economische verschijnselen in de maatschappelijke verhoudingen, en met name in het materiële productie-proces. De Vlaamse auteur Georges Hebbelinck geeft er in De rozen van Kazanlik een prozaïsche vorm aan (p.68): Hij wees naar enkele jongelui, die dicht bij de rivier stonden. Zij onketenden de beweging, niemand wist eigenlijk waarom het ging, maar zij werden gevolgd. Het is niet gedaan, zei Girgon, het begint pas, wat willen ze eigenlijk? Ik weet het niet, zei de oude, ik ben niet meer van deze tijd, wij hebben veel gestaakt, vroeger, voor meer loon of omdat de baas of de meestergast beesten waren, voor de vermindering van de arbeidsduur. Dikwijls uit solidariteit. Het waren schone stakingen. Wij wisten niet juist waar er gestaakt werd doch het ging om de solidariteit, om het socialisme, om een nieuwe wereld. Van het ene uur naar het andere werden we beter ...
  22. Zie p.91-92 van Socialistische opstellen II.
  23. Zie p.221 in Voor het land van belofte.
  24. Zie p.216 in Voor het land van belofte.
  25. Zie p.324-328 in Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden. Het is de vraag of Wiedijk hiermee een primeur heeft. Uw columnist werd zich voor het eerst bewust van de waarde-modificatie dankzij p.64 en verder in het DDR-boek Grundfragen der sozialistischen Preistheorie (1977, Verlag Die Wirtschaft). Verrassend is de opmerking aldaar, dat ook onder het socialisme een waarde-modificatie optreedt. Zie de aan dit thema gewijde column, met name de formule 1.
    De argumenten van Wiedijk zijn soms taalkundig onbegrijpelijk. Een voorbeeld: op p.109-110 in Over marxistische economie in Nederland vraagt Kalshoven zich af, wat Wiedijk bedoelt met de "tendenz der gelijke meerwaarderuil" voor de ruilverhouding "der arbeidsproducten, die kapitaalkarakter hebben". Kalshoven geeft toe, dat hij slechts kan gissen naar de betekenis.
  26. Zie p.206 en verder in De Nieuwe Tijd.
  27. Kalshoven geeft op p.349 en verder in Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden een aardig overzicht van de publicaties van Van der Wijk en De Wolff in De Socialistische Gids. Ook daar lijkt het Walrasiaanse evenwichts model gewoon omarmd te worden. Op p.316 wordt De Wolff geprezen, omdat hij een micro-grondslag legt onder de awl. Tenslotte verdient ook vermelding, dat Kalshoven een overzicht geeft van het gedachten-goed van Christiaan Cornelissen (1864-1942) over de arbeids-waarde. Hij constateert dat Cornelissen als journalist en publicist enig succes had in het buitenland, maar per saldo weinig invloed kreeg op het waarde-debat.
  28. Zie Die Aktualität der Arbeitswerttheorie.