Economische netwerken en groepen

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 9 november 2016

E.A. Bakkum is blogger voor het Sociaal Consultatiekantoor. Hij denkt graag na over de arbeiders beweging.

Hoewel groepsprocessen vaak worden genegeerd in de economie, is uit de sociologie en psychologie bekend dat zij toch veel invloed uitoefenen. De econoom R.H. Coase heeft al gewezen op de kosten van marktwerking en van organisatie. Recent hebben onder andere de econoom P. Frijters en de socioloog J.S. Coleman dit fenomeen nader bestudeerd. De huidige column beschrijft de groeps-dynamica aan de hand van het boek van D.R. Forsyth. Ter sprake komen leiderschap, de invloed van groepsnormen, besluitvorming, en conflicten binnen de groep en tussen groepen.

Al vanaf haar oprichting verdiept de Gazet zich in de wisselwerking tussen economische en maatschappelijke processen, in navolging van haar naamgever Sam de Wolff. Twee publicaties hebben de grondslag gelegd voor deze beschouwingen, te weten An economic theory of greed, love, groups and networks (afgekort GLGN) van de econoom P. Frijters, en Foundations of social theory (afgekort ST) van de socioloog J. S. Coleman. De beide werken zijn sterk verwant, niet alleen door hun liberale inslag, maar ook door hun methodologische benadering1. De boodschap van deze socio-economische richting is, dat de economie niet kan worden begrepen als louter een ruil van waren op de markten. Het juiste inzicht vergt een analyse van sociologische en psychologische inwerkingen op het economische proces.

Dit blijkt helder wanneer de productie factoren worden geïnventariseerd. Allereerst zijn er de bekende economische factoren: hulp- en grondstoffen, arbeid, kapitaal goederen, en menselijk kapitaal. Hier verwijst het menselijk kapitaal naar persoonlijke eigenschappen, die de arbeids-productiviteit (afgekort a.p.) verhogen. De voortbrenging van het menselijk kapitaal wordt mede bepaald door de maatschappelijke inrichting. Denk aan onderwijs en dergelijke. Echter er zijn ook voorwaarde scheppende productie factoren, te weten het bedrijfs-netwerk, het maatschappelijk kapitaal, en de instituties (zie p.269 in GLGN). De huidige column gaat deze voorwaarde scheppende factoren nader onderzoeken.

Het bedrijfsleven wordt gevormd door een netwerk van ondernemingen, dat het totaal van alle markten omvat. De ondernemingen vormen de knooppunten in het netwerk, en zij leggen onderling verbinding door relaties of contacten. Uiteraard is het doel van de contacten om te komen tot een winstgevende warenruil (waarbij de waren bestaan uit goederen en diensten). Wegens hun behoefte aan zulke relaties worden de ondernemingen echte contact makers. Zij zijn bezield door de ondernemers-geest. Aangezien de onderneming de meest profitabele relaties wil uitkiezen, leidt het contact maken tot zoekkosten. Dit wordt wel marktwrijving genoemd. Merk op, dat de analyse in dit model begint op het micro niveau, een benadering die wordt aangehangen zowel in GLGN en ST. Markten en netwerken dienen voor economische transacties, en hechten daarom aan vrijheid. Het netwerk bindt zichzelf niet actief aan één moraal van waarden en normen.

Des al niettemin hebben de ondernemingen er baat bij om de risico's van hun transacties te beperken. Dit is wenselijk om het voortbestaan van de onderneming te verzekeren. Als een relatie wordt gelegd, dan bouwen de betrokken ondernemingen een informeel vertrouwen op in elkaar. Dit maakt onderdeel uit van het zonet genoemde maatschappelijk kapitaal. Het moge duidelijk zijn, dat de "dichtheid" van het netwerk en het alom heersende vertrouwen samenhangen met elkaar. Nochtans biedt zulk vertrouwen slechts een beperkte zekerheid. Daarom zal men overgaan tot het oprichten van instituties, die de opdracht hebben om de markten te reguleren. De instituties formuleren wetten, regels en normen, en dwingen de handhaving daarvan af door overtredingen te bestraffen. Zij dienen het algemene (collectieve) belang. Aldus brengt het netwerk toch een moraal voort, maar via de indirecte weg van de instituties2.

Merk op, dat het algemene belang een begrip is, dat verwijst naar het macro niveau. De individuele belangen worden geaggregeerd. Het hoogste orgaan binnen de hiërarchie van instituties is de nationale staat. Het netwerk van ondernemingen wil zoveel mogelijk vrijheid behouden, en wil daarom invloed behouden op de staat. Historisch heeft de invloed de vorm gekregen van de politieke democratie. Als de regering slecht functioneert, dan kan zij worden vervangen door een betere. Aldus is het parlementaire systeem niet een hiërarchie, maar een wederkerige kring, op basis van vrijwilligheid. Nochtans kunnen de staat en de andere instituties hun taak enkel uitvoeren, zolang zij beschikken over macht. Elke wederkerige kring krijgt zijn macht, doordat zijn leden zich collectief inzetten voor de doelen van de kring.

Plakbiljet van Belgische SP
Figuur 1: Plakbiljet van BSP

Zowel kringen als hiërarchieën zijn groepen mensen. Uit het voorgaande betoog blijken enkele belangrijke verschillen tussen het netwerk en de groep. De groep beschikt over een eigen moraal. Aangezien de groepsleden zich verplichten aan de groepsmoraal, heeft de groep bovendien relatief veel macht3. Dit nu maakt de groep aantrekkelijk voor individuen, want zij kunnen die macht mobiliseren om hun eigen doelen te realiseren. Natuurlijk is vooraf onzeker, of de groep zich daadwerkelijk zal inzetten voor het eigen belang van een individu. De individu heeft slechts een verwachting van het toekomstige nut, dat het lidmaatschap van de groep hem oplevert. En tegenover dat nut staan de kosten van het lidmaatschap, zoals de gehoorzaamheid aan de groepsmoraal. Kennelijk is de toetreding tot een groep steeds een handeling met onzekere consequenties. Zij is een speculatieve ruil.

Aangezien de toetreding tot de groep een subjectieve keuze is, spreekt GLGN hier van de toewijding bij het nieuwe lid. Hij is bereid om offers te brengen ten behoeve van het bloeien van zijn groep4. Zoals gezegd behoort de groepsmacht tot de baten van het lidmaatschap. Echter men moet dit breed interpreteren. Bijvoorbeeld zorgen groepen, dat allerlei risico's kunnen worden gespreid over alle leden. Men onttrekt zich binnen de groep aan de ongeremde concurrentie van de markt. Dat biedt veiligheid. En groepen verspreiden informatie onder haar leden. Voorts zijn leerprocessen in groepen efficiënter dan in isolement. Om deze en andere redenen slagen groepen er in om de hoofdelijke productie a.p. te vergroten boven het niveau van elk lid in afzondering. Kortom, eigenlijk is de participatie in groepen een levensnoodzaak voor individuen.

Het informele vertrouwen biedt al enige zekerheid. Bijvoorbeeld groeien er gewoonlijk in een oligopolie stilzwijgend verhoudingen, die een strijd op leven en dood voorkomen. Maar dat evenwicht blijft wankel. Dien ten gevolge verbaast het niet, dat het netwerk van markten vol zit met groepen. Men treft onder andere de volgende wederkerige kringen aan: ondernemers-verenigingen, beroeps-verenigingen, vakbonden en hun centrales, consumenten-organisaties, joint ventures, kartels, en het bedrijfschap of het productschap. Deze kringen zijn al tamelijk stabiel. Ook treft men hiërarchieën aan, met name de onderneming en de trust. Merk op dat kringen met een publiek-rechtelijke taak, zoals de staat of het schap, dwang kunnen toepassen. Dus zij bevatten elementen van de hiërarchie.

Vermeldens waard is dat al in 1937 de econoom R.H. Coase wees op de groepsvorming als een alternatief voor marktwerking5. Immers op de markt moet de onderneming transactie kosten maken, met name omdat allerlei informatie moet worden verzameld, en omdat er contracten moeten worden opgesteld met leveranciers en afnemers. Als die kosten hoog zijn, dan kan het lonen om de leveranciers of de afnemers op te nemen in de onderneming. Dan wordt de marktwerking vervangen door de organisatie van de productie binnen de eigen onderneming. De informatie is direct beschikbaar, en de contracten worden vervangen door hiërarchische aansturing. Natuurlijk leidt ook de organisatie binnen de onderneming tot kosten6. Aldus moet de onderneming bij de inrichting van haar productie een afweging maken tussen de kosten enerzijds van marktwerking en anderzijds van de eigen organisatie.

Dit model van Coase onderstreept nog eens het belang om de interacties binnen de groep te begrijpen. Immers zij bepalen de kosten, wanneer de onderneming kiest voor eigen beheer in plaats van marktwerking. De productie kosten zijn afhankelijk van allerlei maatschappelijke fenomenen in het productie proces. De organisatie binnen de onderneming is niet louter een hiërarchie, maar bevat ook tal van wederkerige groepen. Zeker in de afgelopen decennia streven de ondernemingen naar zelfsturende ploegen, met een eigen verantwoordelijkheid7. Hier is een belangrijk punt van economisch onderzoek het beslisser-uitvoerder probleem. De sociologie en psychologie identificeren nog allerlei bijkomende problemen.

Op deze manier scheppen de diverse menswetenschappen een boeiend en merkwaardig dilemma. Enerzijds koppelt de economie de optimale keuze voor een bepaalde groeps-structuur aan de zonet beschreven kosten-baten analyse. Anderzijds constateren de sociologie en de psychologie, dat de structuur van de groep invloed uitoefent op haar leden. Op haar beurt werkt de groepsdynamica in op de berekening van kosten en baten, waarbij de gevolgen lastig voorspelbaar zijn. Al in 1961 heeft de Nederlandse econoom J. Pen allerlei groepsprocessen kwalitatief beschreven, in zijn boek Harmonie en conflict8. Maar pas in de laatste decennia introduceren economen zoals Frijters werkelijk geavanceerde modellen van economische groepen. Uw columnist vindt het de moeite waard om dit soort groepsprocessen nader te doordenken.

Eerder heeft de Gazet al aandacht besteed aan de inzichten van de geluks-economie en van de gedrags-economie. De huidige column put uit het vakgebied van de groepsdynamica, een onderdeel van de maatschappelijke psychologie, met name het boek Group dynamics van de psycholoog D. R. Forsyth9. In de tekst zijn pagina aanduidingen naar dit boek opgenomen, ten einde een overdaad aan voetnoten te voorkomen. In de navolgende paragrafen focusseert de column op verschijnselen, die relevant lijken voor de economie. Elke paragraaf wordt afgesloten met een poging om de aangedragen kennis te relateren aan de concrete economische groepen en organisaties.


Centralisatie en leiderschap

De groeps-structuur is het patroon van relaties tussen de leden (p.109). Zij wordt mede bepaald door het groepsdoel en de daarbij gekozen arbeidsdeling. Sommige doelen vereisen meer centralisatie en leiding dan andere (p.221). Men onderscheidt onder andere de volgende basale structuren van verbindingen tussen de groepsleden: het wiel (met als speciaal geval de omgekeerde Y), de keten, en de cirkel (p.130). Elke functie of rol (knooppunt, schakel in het web van de groep) heeft een taak-aspect en een socio-emotioneel aspect (p.236). Elke groep creëert zo haar gezags-verhoudingen, waarbij de status van ieder lid de doorslag geeft (p.118).

Plakbiljet van SPD
Figuur 2: Plakbiljet van SPD

Centralisatie is vaak doelmatig. De leiding coordineert de activiteiten (p.212). De status gaat gepaard met bepaalde verwachtingen van de groep, en dat geldt in hoge mate met betrekking tot de leiding. Met name verwachten de groepsleden van haar, dat zij hen aanzet tot een goede prestatie (a.p.)10. De prestatie is een samenspel van de leiding en haar groep (p.215, 225). Er is een wederkerige, interpersonele ruil11. Dus de leiding heeft niet vanzelf en voor eeuwig een absolute volmacht voor haar handelen. Zij moet haar positie versterken door krediet op te bouwen (p.156), bijvoorbeeld door betrokkenheid te tonen (p.226). Kennelijk is het wenselijk, dat de leiding toegankelijk blijft voor de groep (p.217). De groep wil zich kunnen herkennen in haar leiding (p.227). Een goede leiding wordt een rolmodel voor haar groepsleden, en kan hen verleiden tot navolging (p.185). Zij bouwt vertrouwen op en lokt toewijding uit12.

Autoritair leiderschap kan een hoge productiviteit afdwingen, maar dat veroorzaakt onvrede en agressie in de groep (p.44, 192, 242). Zulke spanningen kunnen escaleren. Ook wordt de leiding door veel macht geprikkeld tot misbruik (p.197). Tenslotte kan er een openlijke rebellie optreden13. Een democratisch leiderschap bevordert de samenwerking. Vooral deskundige leden willen graag participeren in het leiderschap (p.243).

Hier volgen enkele voorbeelden van centralisatie:


Groepsinvloed op de leden

Zonet is al opgemerkt, dat lid zijn van een groep voordelen heeft voor de individu (p.50). De groep moet voorzien in de behoeften van al haar leden (p.65). Een sterke samenhang en binding (coherentie) maken de groep stabieler (p.54) en dus ook machtiger. In voorgaande columns is het begrip macht al nader uitgewerkt. Merk op, dat macht, gezag en invloed vergelijkbare begrippen zijn (p.180)15. De groep geeft aan haar leden een referentie-punt om de eigen situatie te evalueren en waarderen (p.40, 56, 164). De individuele moraal past zich aan bij de groep. Dit gaat vooral op, zolang de groep successen boekt, dat wil zeggen, haar doelen realiseert (p.68). In de aanpassings-periode kan de houding van een nieuw lid wrijving en conflicten oproepen, maar per saldo dragen die gewoonlijk juist bij aan de wederzijdse betrokkenheid (p.79, 92, 97)16. Men noemt dit wel een rol-onderhandeling (p.97).

Kwartetkaart Concordia
Figuur 3: Concordia kwartet

Omgekeerd zal de gedeelde moraal de identiteit van elk lid bevestigen (p.58). Dan groeit er een gevoel van geborgenheid. De normen worden gehandhaafd door groepsdruk (p.142). De druk neemt toe naarmate meer leden de betreffende norm dragen (p.149). Vaak verinnerlijken de leden werkelijk de groepsnorm (p.162). Soms past een lid zijn visie aan tegen beter weten in (p.148). Maar een volhardende minderheid kan tegendruk uitoefenen (p.151, 165). Dit illustreert de wederkerigheid, en kan bovendien innovatie stimuleren. Rebellie tast wel de populariteit van de minderheid aan (p.167). Immers samenhang maakt de omgang prettiger.

Nochtans is zulke samenhang niet altijd een garantie voor een hoge productiviteit (a.p.) (p.87)17 Dit verdient aandacht, omdat de groep haar bestaan juist rechtvaardigt met vermeende stijgingen van de persoonlijke prestatie (naast het aandragen van normen) (p.252). Gezelschap blijkt inderdaad te prikkelen tot betere prestaties, vooral bij routinematige taken. Dit wordt sociale facilitering genoemd. Men vermoedt dat in groepsverband de informatie beter wordt verwerkt, of dat ieder een goede reputatie nastreeft18. Uiteraard wordt de a.p. ook vergroot door een goede arbeidsverdeling (p.261). Dit hangt mede af van het type groepsdoel.

Merkwaardiger wijze zullen groepen soms juist de a.p. neerdrukken (p.269). Dit treedt op bij slecht functionerende groepen, en wordt veroorzaakt door proces verliezen. Bij voorbeeld kan de coördinatie falen. Maar ook is er een neiging tot maatschappelijk luieren, soms omdat ieder denkt dat de eigen bijdrage nauwelijks meeweegt. Men voelt zich onvoldoende verantwoordelijk. Het luieren kan worden verminderd door een goede arbeidsmoraal, die wordt gehandhaafd door groepsdruk (p.273). Ieder moet zich verantwoordelijk voelen (p.280).

Nog een kenmerk van groepen is de ruimtelijke nabijheid (p.324). Groepen bakenen hun territorium af. Ook wordt soms de band tussen naburen hechter, met name wanneer men wederzijds geneigd is tot samenwerken (p.334). Dat wil zeggen, de aard van de wederzijdse relatie bepaalt in hoeverre men elkaars nabijheid wil verdragen. De ervaren afstand is subjectief (p.342). Uiteraard kunnen groepen worden opgeheven, zodra zij niet meer voldoen of nodig zijn (p.88). Organisatie ontwikkelaars kunnen de processen in de groep begeleiden begeleiden gedurende de diverse fasen van haar bestaan (p.100, 230). Soms wordt hierbij gebruik gemaakt van groeps-participatie19.

Hier volgen enkele voorbeelden van groepsinvloeden:


Besluitvorming in de groep

Gewoonlijk veronderstelt men dat groepen kwalitatief betere besluiten nemen dan individuen. Allerlei irrationele opvattingen worden onderdrukt door de middeling (p.263). Anderzijds kan het groepsbesluit niet beter zijn dan dat van de eigen deskundigen. Als het groepsbesluit wordt samengesteld uit deel-besluiten, bijvoorbeeld in een keten, dan bepaalt de zwakste schakel de kwaliteit van het geheel (p.266). De groep moet hiermee rekening houden, indien de besluitvorming wordt gedecentraliseerd. Voorts moet de wijze van besluitvorming worden bepaald (p.291). De meest simpele vorm delegeert de beslissing naar de leiding. Echter het draagvlak wordt groter, wanneer er wordt gestreefd naar consensus. Helaas zal hiervoor nu en dan groepsdruk nodig zijn. Soms zal dit leiden tot zelfcensuur, of men jut elkaar op, of er groeien vooroordelen.

Aldus kunnen de genomen besluiten irrationeel worden, een fenomeen dat groepsdenken wordt genoemd (p.298). Dit dreigt in het bijzonder, indien de groep een grote samenhang heeft en in isolement verkeert. Andere bronnen zijn een matig leiderschap en een sterke externe druk, bijvoorbeeld qua tijd. Merkwaardiger wijze heeft een groep met weinig samenhang er vaak baat bij om te besluiten onder tijdsdruk (p.302). Dat geeft precies de impuls, waarmee de heterogeniteit wordt doorbroken. Een ander opvallend fenomeen is de groepspolarisatie (p.308). Dit wil zeggen dat in de besluitvorming de groep de neiging heeft om haar voorkeuren te versterken. De gematigde leden laten zich meeslepen door de meer radicale leden. Het isolement zorgt, dat tegenargumenten niet meer worden gehoord. Aldus kan de groep risico's gaan zoeken (risky shift), of zich juist gaan ingraven.

Forsyth besteedt geen aandacht aan het feit, dat zelfs de succesvolle doorvoering van een besluit nog kan leiden tot een teleurstelling. Immers in de inleiding is al opgemerkt dat de nieuwe situatie zelf invloed uitoefent op de cognitie. Daardoor kan de verwachting vooraf botsen met de ervaring achteraf21. Natuurlijk zal de groep graag die teleurstelling vermijden, en daarom zal zij het besluit achteraf willen rechtvaardigen. Ook deze poging om dissonanties te vermijden vereist een herstructurering van de cognities22.

Hier volgen enkele voorbeelden van besluitvorming:


Conflicten binnen groepen

In de paragraaf over leiderschap is al gebleken, dat conflict wordt gestimuleerd door wedijver, bedreiging, en manipulaties (p.353). Wedijver gaat vaak samen met een ordening, zoals in de hiërarchie. Soms is een functie of rol in de groep niet goed gedefinieerd, waardoor er spanningen en conflicten ontstaan (p.115). De speltheorie laat zien, dat in een situatie van wedijver de groep soms niet het optimale besluit neemt (p.357)23. Wie kiest voor samenwerking, loopt het risico te worden uitgebuit door een concurrent. Een bekend voorbeeld is de zogenaamde tragedy of the commons. Denk bijvoorbeeld aan overbevissing door vissersdorpen.

Bij wedijver ontwikkelen de beide spelers vooroordelen. De samenhang van de groep wordt er door ondermijnd, en de omgang wordt minder rationeel (p.366). Soms proberen de concurrerende spelers om hun macht te vergroten via het aangaan van coalities binnen hun groep (p.371). Dankzij de coalitie vergroot de speler zijn keuze alternatieven24. Coalities zijn vaak tijdelijk, omdat ze heterogeen van samenstelling zijn. Met andere woorden, de partners worden slechts door één belang verenigd25. Ook kan men proberen om een conflict op te lossen door communicatie en overleg, maar dat vergt tijd (p.381). Men zoekt dan naar een compromis26. Een bijzondere vorm van besluitvorming is de arbitrage of de bemiddeling.

Hier volgen enkele voorbeelden van conflicten in een groep:

Plakbiljet van SDAP/NVV
Figuur 4: SDAP/NVV plakbiljet

Conflicten tussen groepen

De relatie tussen groepen heeft het bijzondere kenmerk, dat er van nature al wedijver is. Groepen hebben de neiging om elkaar in te delen in een categorie (p.411). Dit is een versimpeld beeld van de realiteit, waarmee de buitenwereld gemakkelijker is te begrijpen. De vooroordelen baseren op cognitieve generalisaties, stereotypen genoemd (p.406). Uiteraard is het nadeel, dat er belangrijke nuances worden genegeerd. De werkelijkheid wordt zozeer vertekend, dat er discriminatie kan ontstaan. Men noemt dit wel een attributie fout van de groep (p.408). Een gevolg is dat de verwachtingen over de andere groep leiden tot een eigen gedrag, dat juist de vervulling van de verwachting bevordert. Ook aldus doet zich een escalatie voor.

De voorgaande paragraaf heeft beschreven hoe conflicten binnen een groep ontstaan tussen individuen of subgroepen. Als twee groepen in conflict raken, dan treden soortgelijke maatschappelijke mechanismen op als bij de wedijver tussen twee individuen. Echter nu zal de belangenstrijd zeer heftig zijn. Immers er is geen binding tussen de groepen. De groepen zelf worden hechter en de leiding krijgt meer macht, vanwege de externe dreiging (p.394, 400). Soms wordt er een dubbele standaard gehanteerd voor de eigen groep en de andere (p.412). Uiteraard is dat onbillijk. Er is een groot gevaar dat het conflict escaleert en een neerwaartse spiraal van wedijver ontwikkelt. Als één van de groepen werkelijk de andere onderwerpt, dan ondermijnt dat gewoonlijk de productie van allebei (p.399).

Ernstige conflicten tussen groepen kunnen niet meer simpelweg worden opgelost door overleg (p.414). Integendeel, die stap kan juist de tegenstellingen verscherpen. Verzoening wordt enkel mogelijk, wanneer de twee groepen een gedeeld belang vinden, waarvoor zij zich kunnen inspannen. Maar dan nog is zij een langdurig en moeizaam proces (p.416). Er zal veel moeten worden onderhandeld. Ook helpt het, wanneer de groepen zich meer open opstellen. Maar zeker als één van de twee groepen duidelijk de zwakste is, dan zal zij langdurig argwanend blijven27.

Het betoog in deze paragraaf geldt voor allerlei soorten groepen. Het is evenwel boeiend om na te gaan of stereotypen en vooroordelen invloed uitoefenen op de marktwerking. Hier volgen enkele voorbeelden van conflicten tussen groepen:


Evaluatie

De persoonlijke cognitie blijkt te worden beïnvloed door maatschappelijke druk vanuit de groep. Dankzij identificatie profiteert de individu van de kennis en informatie, die aanwezig is binnen zijn groep. Helaas wordt daardoor de persoonlijke cognitie enigszins veranderlijk, en onderworpen aan vooroordelen. Dat heeft gevolgen voor het model van Coase, omdat kennelijk de economische analyse van kosten en baten irrationeel verloopt. Aldus is niet gegarandeerd, dat inderdaad de meest efficiënte structuur wordt gekozen voor de economische ordening.

  1. Zie An economic theory of greed, love, groups and networks (2013, Cambridge University Press) van P. Frijters en G. Foster. En Foundations of social theory (1990, Harvard University Press) van J.S. Coleman. Coleman is sindsdien overleden. Uiteraard zijn er verschillen tussen de beide theorieën, en daarom zal Frijters wellicht ontkennen, terecht, dat zijn werk nauw verwant is aan dat van Coleman. Uw columnist vindt het vruchtbaarder om hier te wijzen op de overeenkomsten, en niet op de verschillen. (terug)
  2. É. Laurent stelt op p.19 van Économie de la confiance (2012, Éditions La Découverte), dat het maatschappelijk kapitaal bestaat uit de intensiteit van het maatschappelijke leven, uitgedrukt in de organisatie en participatie. Ook hun kwaliteit weegt mee. Volgens Laurent betekent vertrouwen, dat individuen bereid zijn om zich enigszins kwetsbaar op te stellen. Op p.94 meent Laurent dat vertrouwen meer het gevolg is van het maatschappelijk kapitaal dan zijn oorzaak. Men ziet dat deze visie op gespannen voet staat met die van Frijters, Coleman, en ook met de socioloog R.D. Putnam. (terug)
  3. Frijters stelt dat enkel de groep beschikt over macht, en niet de afzonderlijke individu (p.224 in GLGN). Coleman ontwikkelt een wat ingewikkeldere redenatie. Namelijk, ook een individu kan beschikken over veel macht. Hij ontleent die macht aan de hulpbronnen, waarover hij beschikt. Echter het maatschappelijk gewicht van die hulpbronnen wordt collectief bepaald door de andere personen in zijn groep, en wellicht daarbuiten. (terug)
  4. Op p.94 en verder van GLGN wordt gesteld, dat de toewijding kan groeien op een onbewuste wijze. Men kan zich dit voorstellen bij een afzonderlijk individu. Echter een onderneming zal gewoonlijk vooraf een gedegen omgevings-analyse maken, zodat hier in het algemeen bewust zal worden gekozen voor de toewijding. (terug)
  5. Hier wordt geput uit p.361-365 in Industrial organization in context (2010, Oxford University Press) van S. Martin. Ook is p.271-276 van Économie et sociologie (2004, Presses Universitaires de France) van F. Cusin en B. Enamouzig geraadpleegd. (terug)
  6. Merk op dat die kosten soms lastig zijn te berekenen, omdat de organisatie binnen de eigen onderneming niet altijd efficiënt zal kunnen zijn. Als de leveranciers of de afnemers binnen de onderneming worden gehaald, dan spreekt men van verticale integratie. De afnemers kunnen detail handelaren zijn (winkeliers). Dankzij de integratie van deze afnemers kan de producent een beter inzicht krijgen in de marktvraag naar zijn product. (terug)
  7. Zie hoofdstuk 10 in Groepspsychologie (1993, DSWO Press) onder redactie van H. Steensma, D. van Knippenberg, T. Borsboom en M. van Son. Uw columnist las dit boek al 21 jaren terug voor het eerst, in 1995. (terug)
  8. Zie Harmonie en conflict (1968, De Bezige Bij) van J. Pen. De eerste druk verscheen in 1961. In 1965 is de Engelse vertaling Harmony and conflict in modern society uitgegeven. Uw columnist las het boek in 2003. (terug)
  9. Zie Group dynamics (1990, Brooks/Cole publishing company) van D.R. Forsyth. (terug)
  10. De sociologie en de psychologie nemen vaak aan, net zoals de economie, dat individuen proberen om hun persoonlijke nut maximaal te maken. Zie bijvoorbeeld hoofdstuk 7 in Groepspsychologie, waar de theorie van billijkheid (equity) wordt behandeld. Ieder verlangt naar een bevredigende opbrengst in verhouding tot zijn gemaakte kosten. Men zou denken dat deze vuistregel een plafond oplegt aan het eigen nut. Maar wie te veel krijgt, zal de gemaakte kosten cognitief gaan opwaarderen. Daarmee kan alsnog de hogere opbrengst worden gerechtvaardigd. Strikt genomen kan het nut ook psychologisch van aard zijn. Bijvoorbeeld verlangen de leden, dat de leiding procedureel rechtvaardig handelt. Dit geldt in het bijzonder voor het staatsbestuur. Op p.59 en verder in Économie de la confiance wordt getoond, dat het vertrouwen in de instituties van de staat (wat hun gezag bepaalt) sterk afhangt van de plaats en tijd. Gelukkig behoudt gewoonlijk de rechtspraak vrij veel gezag, althans in het westen. Op p.89 vermeldt Laurent, dat enig georganiseerd wantrouwen wenselijk is. Dit garandeert dat er steeds een democratisch (politiek) alternatief voorhanden is. (terug)
  11. Uw columnist herinnert nog eens aan het ruilmodel van Foa en Foa, dat beperkingen oplegt aan de ruilmogelijkheden. Bijvoorbeeld zullen personen niet geneigd zijn tot toewijding in ruil voor geld. Naarmate er vertrouwen groeit, breidt het aantal mogelijkheden van ruil uit. Zie p.143 en verder in De kern van de sociale psychologie (1986, Van Loghum Slaterus) van P. Veen en H.A.M. Wilke. Ook dit boek las uw columnist al in 1995. (terug)
  12. Noord-Amerikanen zijn dol op boeken over handel drijven en sjacheren. Kenmerkend is dat op p.186 van Group dynamics Forsyth verwijst naar het boek Winning through intimidation van R.J. Ringer, dat in 1973 een bestseller was. Dezelfde auteur schreef ook Looking out for #1, in 1977. Uw columnist kocht deze boeken bij The American Book Center, en las ze 19 jaren terug, in 1997. Ze passen in de Amerikaanse traditie van zelfverheffing, die ooit is gezet door beroemde auteurs als Napoleon Hill, Dale Carnegie en Norman Vince Peale. (terug)
  13. De psycholoog M. Mulder stelt in Omgaan met macht (1977, B.V. Uitgeversmaatschappij Agon Elsevier) dat individuen streven naar de reductie van de machts-afstand. Als evenwel die afstand te groot wordt, dan wordt de communicatie met de meer machtige gesmoord. Dan zullen de minder machtigen zich als collectief gaan verzetten tegen de meer machtige. (terug)
  14. Dit is algemeen bekend. Zie bijvoorbeeld p.127 in Harmonie en conflict. (terug)
  15. Hierbij moet wel worden aangetekend, dat een ongebruikte macht niet leidt tot invloed. (terug)
  16. De drie vermelde pagina's verwijzen naar verschillende modellen, die de integratie van nieuwkomers beschrijven. Deze fase wordt ook wel de socialisatie genoemd. Merk op dat ook het model van Frijters deze integratie omvat. Volgens hem ontstaat op dat moment de toewijding van de nieuwkomer aan de groep. (terug)
  17. Groepen die streven naar een interne harmonie overzien nogal eens, dat de productiviteit hieronder kan lijden. Vaak is enige wedijver juist wenselijk. Merk nogmaals op, dat in zeer grote groepen de wederzijdse controle afneemt, en daarmee de maatschappelijke druk en de binding. De moraal moet dan worden gedragen door instituties, die regels uitvaardigen en handhaven. Uiteraard is het cruciaal dat de groep vertrouwen heeft in die instituties. Zie Économie de la confiance. De Gazet heeft al eerder in een column het economische belang van reputaties en vertrouwen behandeld. (terug)
  18. Volgens p.255 in Group dynamics treedt de sociale facilitering ook op bij dieren, zelfs bij insecten. (terug)
  19. Uw columnist heeft in zijn periode als middenkader tal van boeken over organisatie ontwikkeling gelezen. Echter voor een blogger is deze stof minder relevant. Wie meer wil weten kan bijvoorbeeld hoofdstuk 11, 12 en 13 in Groepspsychologie raadplegen. Merkwaardiger wijze zijn de behandelde interventies vaak meer gericht op cultuur verandering dan op een hogere productiviteit a.p. Wellicht hebben psychologen en sociologen toch wat te weinig oog voor economische aspecten. (terug)
  20. Martin stelt in hoofdstuk 11 van Industrial organization in context dat de positieve verwachtingen bij fusies vaak overspannen zijn. Op p.390 beschrijft hij de mislukte fusie van Daimler-Benz en Chrysler. (terug)
  21. Dit wordt wel decision en experienced nut genoemd. Een voorbeeld van dit verschijnsel is het zogenaamde preferentie drijven. (terug)
  22. De rechtvaardiging achteraf wordt de consonantie theorie van Festinger genoemd. Zie p.55 in De kern van de sociale psychologie. De consonantie theorie is een variant van de balans theorie van Heider. Zie p. 28 en verder aldaar, of p.128 in Group dynamics. (terug)
  23. Het standaard voorbeeld van zo een situatie is het dilemma van de gevangenen (prisoner's dilemma). De lezer kan dit naslaan in elk redelijk boek over maatschappelijke psychologie. (terug)
  24. De coalitie maakt de speler minder afhankelijk van zijn tegenspeler. Het illustreert dat macht een dynamisch fenomeen is. Zie p.121 in De kern van de sociale psychologie. (terug)
  25. Op p.373 en verder in Group dynamics worden tips gegeven voor het samenstellen van de coalitie. (terug)
  26. Zonet is al geconstateerd, dat Noord-Amerikanen dol zijn op onderhandelen. Tientallen auteurs hebben hierover handboeken geschreven. Op p.382 van Group dynamics wordt expliciet één zo een boek genoemd, te weten Excellent onderhandelen (1993, Uitgeverij Contact) van R. Fisher, W. Ury, en B. Patton. Uw columnist las het al 23 jaren terug, in 1993, maar eerlijk gezegd heeft het niet veel geholpen. Dit boek heeft enig wetenschappelijk aanzien, omdat het een methode presenteert voor win-win uitkomsten. Andere boeken zoals Never take no for an answer of Don't be a chump! hebben minder scrupules. (terug)
  27. Er zij nogmaals herinnerd aan het model van Foa en Foa, dat een vermindering van het aantal ruil-mogelijkheden voorspelt in geval van wantrouwen. (terug)
  28. Uiteraard kan de keuze voor een vaste leverancier ook rationeel zijn gemotiveerd, omdat men wederzijds afhankelijk wordt, en elkaar gaat vertrouwen. Dit is opvatbaar als ingezonken kosten. De overstap naar een andere leverancier zal dan weer zoekkosten vereisen. Zie p.154 in De kern van de sociale psychologie. (terug)
  29. Het marxisme is een conflict theorie. Deze paragraaf maakt duidelijk, dat een dergelijke visie nadelig is voor allen. (terug)
  30. Uw columnist krijgt de indruk dat per saldo de ondernemingsraad (OR) nog het meest geëigende overleg orgaan is voor loonwerkers. De OR ordent de economie op de plaats, waar de gedeelde belangen van ondernemer, loonwerkers, en investeerders het meest zichtbaar zijn: in de onderneming. (terug)