Economische hervormingen in Nederland

Plaatsing in Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 27 december 2017

E.A. Bakkum is blogger voor het Sociaal Consultatiekantoor. Hij denkt graag na over de arbeiders beweging.

Onder de kabinetten Lubbers en Kok is de Nederlandse economie wonderbaarlijk opgebloeid. De huidige column onderzoekt het gevoerde beleid van deze kabinetten, aan de hand van het boek A Dutch miracle. Het blijkt, dat is gekozen voor het corporatisme of het pluralisme, afhankelijk van het beleidsveld. Ook wordt de kritiek op het beleid onderzocht. Balkenende en Fortuyn willen het corporatisme vervangen door pluralisme, eventueel op organische grondslag.

In een voorgaande column is beschreven hoe vanaf 1982 de Nederlandse economie zich heeft hersteld dankzij een pakket van hervormingen. Met name is de economische groei weer aangetrokken, de collectieve uitgaven zijn teruggedrongen, en de participatie op de arbeidsmarkt is merkbaar gestegen. De huidige column gaat dieper in op de aard van de diverse hervormingen. Ondanks de goede resultaten is er toch ook kritiek op het indertijd gevoerde beleid. De kritiek zal hier uitgebreid worden geanalyseerd. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het denken van de publicist W.S.P. Fortuyn, omdat die een schok teweeg bracht in de Nederlandse politiek, met blijvende gevolgen. Natuurlijk prikkelt de kritiek zelf weer tot commentaar, maar dat is zoveel mogelijk verbannen naar de voetnoten.


Het hervormingspakket

De huidige beschrijving van het Nederlandse pakket van hervormingen is grotendeels gefundeerd op het gezaghebbende boek A Dutch miracle (afgekort DM)1. Dit boek richt zich uitsluitend op de hervormingen, die zich voltrekken op drie beleidsvelden, te weten (1) de industriële relaties, (2) de sociale zekerheid, en (3) de arbeidsvoorziening. Het zij direct toegegeven, dat deze focussering nogal een beperking is. Bijvoorbeeld wordt gezwegen over het hele pakket van hervormingen, dat is gericht op de doelmatigheid van de publieke sector en van het bestuur. Dit pakket versterkt de aanbodzijde van de economie. De regulering en de staatsinterventies zijn verminderd, zodat de marktwerking meer ruimte krijgt. In de publieke sector is vaak gekozen voor verzelfstandiging en privatisering. Ook gaat het staatsbeleid meer gebruik maken van menselijke prikkels, zoals het profijtbeginsel (wie profiteert, betaalt mee)2.

Evenmin is er aandacht voor de aanzienlijke investeringen van de Paarse kabinetten in de Nederlandse infrastructuur. Kortom, het boek schetst geen totaalbeeld, maar enkel de ontwikkelingen op de zonet genoemde drie beleidsvelden. Hervormingen worden mogelijk in kansrijke periodes, waarbij de instituties, de politiek, en de machtsverhoudingen allen in dezelfde richting werken (p.12 in DM). De recessie van 1982 bracht een gevoel van urgentie (p.99). Er treedt een maatschappelijk leerproces op3. Het hervormingspakket is opgebouwd uit drie fasen, corresponderend met de drie beleidsvelden. In fase 1 (1982) wordt de winstvoet in het bedrijfsleven verbeterd. Dit gaat gepaard met een loonmatiging. Fase 2 (1992) is de hervorming van de sociale zekerheid. In fase 3 (1995) wordt de arbeidsmarkt hervormd. Het maatschappelijke debat richt zich op respectievelijk de industriële en sociale rechten, en het recht op werk.

De hervormingen zijn een pakket, omdat zij elkaar versterken (p.16). Hervormingen hebben een maatschappelijk draagvlak nodig. Het boek verdiept zich met name in de wisselende rol van het corporatisme, dat wil hier zeggen, de medewerking van de vakbeweging en de werkgeversverenigingen. Het institutionele tijdpad van het corporatisme is grillig. Na de Tweede Wereldoorlog wordt het geformaliseerd in de Stichting van de Arbeid. Maar rond 1970 raakt dit instituut in onbruik (p.96). In 1982 wordt het weer opgepakt met de ondertekening van een Sociaal Akkoord (afgesloten te Wassenaar; fase 1). Vanaf 1989 groeit er een draagvlak voor de hervorming van fase 2, wanneer het aantal arbeidsongeschikten stijgt tot 17% van de beroepsbevolking (p.18). Deze hervorming wordt doorgezet dankzij een vastberaden politieke leiding (Lubbers en Kok), hoewel de vakbeweging zich verzet4. De fase 3 verloopt weer via het corporatisme.

Met andere woorden, de fasen 1 en 3 zijn doorlopen in een sfeer van consensus, waarbij de belangen worden verzoend via compromissen ("voice"). De instituties worden aangepast in een proces van wederzijds vertrouwen. Daarentegen is de fase 2 pluralistisch (p.53). Er is een strijd, waarbij de belangengroepen kiezen voor de "exit", en uiteindelijk de politiek overwint. De vakbeweging weigerde hier om deel te nemen aan het leerproces. De ontwikkeling naar de Europese Unie in het Verdrag van Maastricht vormt een externe invloedsfactor op de bereidheid tot hervormingen (p.64)5. Per saldo neigt het Nederlandse tijdspad naar corporatisme, mede door de christelijke traditie. De staat is bereid om publiekrechtelijke taken te delen met het maatschappelijk middenveld (p.66). De fase 2 illustreert, dat in zo een systeem de exit-kosten hoog zijn voor alle betrokkenen.

Foto van button Rietkerk
Figuur 1: Button Rietkerk
    (AbvaKabo FNV)

Politici zoeken naar de juiste mix van markt, middenveld, en staat. De voordelen van consensus vorming zijn intussen bekend bij de trouwe lezer. De betrokkenen slagen er in een algemeen belang te definiëren, doordat de moraal wordt gedeeld. Wederzijdse verplichtingen reduceren de transactie-kosten, verlengen de tijdshorizon, en bestendigen het netwerk. De regulering word self-enforcing. Er is meer symmetrie van informatie. Dit alles bevordert het leervermogen van de diverse groepen en kringen. In het pluralisme, dat men vooral vindt in het Angelsaksische systeem, zijn al deze deugden zwakker aanwezig (p.69). Anderzijds heeft het corporatisme ook nadelen, met name wanneer het conflict verhardt. Zo een situatie van politisering kan ontaarden in een beslissingsval (p.75). De staat kan dan beter kiezen voor het pluralisme. Dankzij het pluralisme kan hij relatief snel en krachtig optreden, omdat het geen patstellingen kent6.

Industriële relaties

De keuze voor corporatisme of pluralisme wordt uiteindelijk bepaald door de specifieke situatie en het beleidsveld (in casu: een corporatieve fase 1&3, en een pluralistische fase 2). Bij de loonmatiging en de arbeidsvoorziening bleken de corporatieve instituties voldoende flexibel te zijn om zich aan te passen (p.74). In de hervorming van de sociale zekerheid lukte dat niet7. Visser en Hemerijck, de auteurs van A Dutch miracle, geven de voorkeur aan de corporatieve methode, omdat de hervormingen dan verzekerd zijn van een voldoende draagvlak, en verlopen via een geleidelijke aanpassing (p.79). Bijvoorbeeld voltrekken de loonmatiging en de flexibilisering van de werktijden (de industriële relaties) zich onder het corporatisme, dat voortduurt tot in het heden (p.111). Het corporatisme verschuift zelfs naar het micro niveau van de ondernemingen8.

Sociale zekerheid

In de sociale zekerheid zoeken de kabinetten Lubbers eerst nog naar corporatisme, mede omdat zij de loonmatiging niet in gevaar willen brengen (p.144). Bij de bezuinigingen op de uitkeringen wordt de kaasschaaf-methode gehanteerd (p.135). Dit leidt tot een tijdelijke stabilisatie van de uitkeringen tijdens de economische hausse, maar in 1990 beginnen deze uitgaven weer te stijgen. En de economische groei is bijna baanloos. Wegens de hoge verzekeringspremies blijven ook de bruto lonen (de loonkosten) onwenselijk hoog (p.138). Daarom besluit het kabinet Lubbers 3 om op eigen kracht de sociale zekerheid te hervormen (exit, gevolgd door pluralisme). De Paarse kabinetten gaan hiermee door (p.146). De verzekeringen worden voorzien van financiële prikkels.

De arbeidsvoorziening

Traditioneel heeft Nederland nooit een actief beleid voor de arbeidsmarkt gekend. De wens om de arbeidsvoorziening te hervormen groeit geleidelijk, onder andere wegens de grote werkloosheid rond 1982. Die wordt primair aangepakt via de loonmatiging. Maar in 1990 pleit de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid voor het verhogen van de participatie-graad (p.140, 157). Dit beleid moet zich mede richten op groepen, die voorheen helemaal niet beschikbaar waren voor de arbeidsmarkt, met name vrouwen. De passieve verzorgingsstaat creëert te veel afhankelijkheid (p.156). Abstract gezegd: de staat moet investeren in menselijk kapitaal. Concreet: de staat kan activeren via bijscholing, werkervaringsplaatsen, publieke banen, banenpools, en loonsubsidies (p.173-174).

De hervorming verloopt via het corporatisme. Bijvoorbeeld blokkeert de vakbeweging in 1994 de afschaffing van de ontslagbescherming (p.162). De markt speelt in dit beleidsveld een eigen rol, omdat sinds de jaren 70 commerciële uitzendbureau's bijdragen aan de arbeidsbemiddeling (p.165). In 1993 wordt geëxperimenteerd met een triparitiete bestuur van de arbeidsvoorziening (p.169). Maar de bedrijfsgenoten (vakbeweging en verenigingen van ondernemers) gaan vooral rente zoeken. Daarom wordt al in 1995 de publieke arbeidsvoorziening sterk ingeperkt. Voortaan zal zij nog enkel bemiddelen voor de "kwetsbare" groepen (p.172)9.

Visser en Hemerijck vinden per saldo het pakket van hervormingen en diens resultaten daadwerkelijk een wonder. De herleving van het corporatisme in 1982 heeft goed uitgepakt. De economische groei nam toe, de hoeveelheid werk is vergroot, en bovendien is zij verdeeld over meer werkers (p.29, 180). De loonmatiging stimuleert de dienstensector, die voorziet in behoeften en daarom in potentie veel werkgelegenheid biedt. Bovendien hebben de hervormingen de inkomensgelijkheid nauwelijks aangetast10. Afhankelijk van de beleidssector heeft de staat gekozen voor corporatisme of pluralisme. Volgens Visser en Hemerijck heeft ook het geluk meegespeeld bij het uiteindelijke succes van de hervormingen (p.185). In ieder geval kunnen andere staten de Nederlandse oplossing niet zomaar kopiëren.

Helaas hebben de hervormingen geen einde gemaakt aan de lange-termijn werkloosheid (p.36). Bovendien is er nog steeds veel verborgen werkloosheid (banen met loonsubsidie, bijstand, arbeidsongeschikten, en vervroegde uittreders) (p.39). Zelfs in 1997 treft deze "brede" werkloosheid (open en verborgen) nog steeds 20% van de beroepsbevolking (p.113). Dit falen lokt kritiek uit, met name bij Fortuyn, die deze situatie onmenselijk vindt.


De visie van J.P. Balkenende

Het corporatisme heeft verwantschap met de christen-democratie. Daarom is het interessant om de mening van christen-democratische ideologen over het economische herstel na te gaan. In de jaren 90 van de vorige eeuw was de politicus J.P. Balkenende actief in het Wetenschappelijk Instituut van het CDA. De huidige paragraaf analyseert zijn visie, voor zover die betrekking heeft op de hervormingen en het resulterende economische herstel. Balkenende verdedigt de aloude christelijke moraal, dat de maatschappij gelijk is aan een verzameling kringen, zoals gezinnen, bedrijven, en het middenveld (verbanden en organisaties; vroeger met name de kerken)11. De staat en de economische markt behoren de dienaren van de kringen te zijn, zodat hun soevereiniteit maximaal blijft. Het private initiatief krijgt het primaat, en de besturing moet zo mogelijk verlopen via zelfregulering. Dit wordt wel organisch pluralisme genoemd.

Foto van vakbonds-buttons
Figuur 2: Buttons vakbond

Maatschappelijke organisaties moeten actief zijn in de publieke sector, te weten onderwijs, zorg, media, huisvesting en verzekeringen12. Zij zijn zelf verantwoordelijk, en worden bekostigd door hun leden. Met andere woorden, de maatschappelijke verantwoordelijkheid wordt gespreid, en het profijtbeginsel is leidend. Zulke private organisaties hebben het voordeel, dat zij een referentie-punt zijn voor hun leden en gebruikers13. Zij scheppen samenhang, dankzij een gedeelde moraal. De moraal moet tenminste een grondwet-patriottisme omvatten14. In zo een structuur is de staat niet meer de centrale toezichthouder. Dien ten gevolge wil Balkenende de "subsidie-staat" terugdringen15. Het verbaast dus niet, dat hij (net zoals traditioneel de christen-democratie) wel voelt voor de bipartiete overlegstructuur. Dit sluit trouwens goed aan bij de instituties op het Europese niveau16.

Balkenende wil de verantwoordelijkheid van de staat en de bedrijfsgenoten (ondernemingen en vakbonden) helder scheiden. Logischer wijze pleit hij er voor om de werknemersverzekeringen in handen van de bedrijfsgenoten te laten. Zelfs meent hij, dat de bedrijfsgenoten ook verantwoordelijkheid moeten aanvaarden voor de milieubescherming, de werkgelegenheid, en de economisch zwakkere regio's. Hij verwacht, dat een dergelijke zelfregulering bevorderlijk is voor de groeidynamiek17. Aldus lijkt het alsof hij instemt met het betoog van Visser en Hemerijck. Des al niettemin wil Balkenende onmiskenbaar de staat meer op afstand plaatsen. Hij sympathiseert met de bipartisering. Hij verkiest een afwijkende organisatie-vorm, te weten privaatrechtelijk in plaats van publiekrechtelijk. Autonome verbanden en organisaties gaan onderling meer wedijveren. Balkenende laat zien, dat er een reëel alternatief is voor het Paarse beleid.


De kritiek van Pim Fortuyn

De voorgaande column heeft laten zien, dat het Nederlandse wonder voortduurt tot aan de financiële crisis van 2008. Echter toch worden de burgers ontevreden, want bij de verkiezingen van 2002 wordt het Paarse kabinet Kok 2 afgestraft. De net opgerichte Lijst Pim Fortuyn trekt 17% van de stemmen. Aangezien volgens Fortuyn de Paarse kabinetten hebben geleid tot een ontredderde staat, is het interessant om zijn kritiek te analyseren. Hierbij worden zijn boeken geraadpleegd, met name Zonder ambtenaren (afgekort ZA), Uw baan staat op de tocht! (BT), De verweesde samenleving (VS), en Mijn collega komt zo bij u (CU)18. Een bijkomend argument voor deze paragraaf is, dat niet iedereen het enthousiasme van Visser en Hemerijck voor het corporatisme deelt. Er is ook veel steun voor het pluralisme, en juist Fortuyn houdt hiervoor een warm pleidooi.

Nu al zij opgemerkt, dat het ideologische betoog van Fortuyn nogal radicaal en bouwvallig is. Lezers, die op zoek zijn naar genuanceerde beschouwingen, kunnen deze paragraaf met een gerust hart overslaan. Fortuyn begint zijn loopbaan als docent in de marxistische theorie, vanaf 1972. Hij blijft 16 jaren lang werken bij de universiteit van Groningen. Al snel verschuift zijn belangstelling naar het beleid voor de arbeidsmarkt. Vanaf 1988 wordt hij een rasechte liberaal. Vanaf 1995 ontwikkelt hij een eigen moraal-filosofie, die de grondslag legt voor zijn electorale successen in 2002. Aldus is Fortuyn lastig in te delen bij een ideologische categorie, zeker voor uw columnist, die zijn plezier beleeft aan sociaal-economische thema's19. De moraal-filosofie is ongeveer als volgt.

Mensen ontplooien zich in groepen. De groep of kring koestert een collectieve moraal, die zin geeft aan het bestaan van haar leden. Fortuyn vindt dat in het modernisme de moraal niet meer spontaan groeit, maar bewust moet worden geconstrueerd (p.67 in BT, p.128, 223-225 in VS). Voor de hand ligt een Grondwet-patriottisme, maar dat is kennelijk niet genoeg. Hij is overtuigd, dat de moraal moet worden verspreid door de leiding van de groep. Deze visie is overigens omstreden20. Hij onderscheidt twee functies van de leiding. Allereerst is er de Vader, die de groepswetten formuleert en handhaaft (p.160, 213 in VS). Ten tweede is er de Moeder, die zorgt voor binding en samenhang (cohesie). Een persoon kan beide functies op zich nemen21. De relatie van de ideale leider met zijn achterban is die van leermeester en leerlingen. De leider is de innovator, en de leerlingen zijn imitatoren. Hij is de herder (p.237 in VS).

Foto van Marx reliëf
Figuur 3: Marx reliëf

Dat wil zeggen, de leiding onderhandelt niet met zijn achterban, maar legt zijn wil op. Dit proces verloopt via een minimum aan dwang22. Deze moraal-filosofie van Fortuyn klinkt paternalistisch, en staat op gespannen voet met de moderne behoefte aan persoonlijke autonomie. Toch is de kritiek van Fortuyn op zijn politieke tegenstanders (zeg, de heersende elite), dat zij de logica van zijn redenatie niet inzien. Hij schept een conflict over de politieke moraal. Hij verwerpt het bestaande beleid, omdat het in zijn ogen technocratisch is. Dit is een gevolg van de ontzuiling, waardoor de moraal is verdwenen23. Een staat zonder Vaders kan niet overleven in de mondiale wedijver, en zal ten onder gaan. In deze optiek is er natuurlijk geen sprake van een wonderbaarlijk economisch herstel. Integendeel, in de afgelopen decennia zijn de Nederlandse instituties totaal ontwricht24.

Hoewel Fortuyn vanuit zijn liberale ideologie kan instemmen met het beleid van deregulering en privatisering, meent hij dat de recente hervormingen te weinig ingrijpend zijn. Per saldo hebben de technocraten (deskundigen, professionals) de macht behouden. Dat is ondemocratisch, want zij bekommeren zich niet om de behoeften van de burgers. Het algemeen belang wordt genegeerd (p.92 in ZA). Daarom wil Fortuyn de maatschappelijke structuur zodanig hervormen, dat in alle bestuurlijke posities weer de Vaders de macht krijgen. Men zou denken, dat daaruit een strikte hiërarchie ontstaat. Echter Fortuyn ziet in, dat de burgers mondig zijn geworden dankzij de (tegen-)culturele omwenteling van de late jaren 6025. Hij wil ruimte geven aan de calculerende burger26. Kennelijk meent hij, dat de groepsleider (Vader) een zodanige moraal zal uitdragen, dat zijn achterban zich geheel gehoord voelt. Ook Balkenende rekent hierop.

Klaarblijkelijk ligt de kritiek van Fortuyn niet primair op het sociaal-economische vlak. Des al niettemin bevatten zijn publicaties uit de periode 1990-1995 daarover interessante beschouwingen, met een liberale inkleuring. Hij hecht aan individualisme, flexibiliteit, en kleinschaligheid (p.12 in BT). In essentie vormen zijn ideeën een utopische blauwdruk. Hij lanceert een eenvoudig alternatief voor het bestuur van de staat, dat is afgekeken van het grootbedrijf. Hij noemt haar de modulisering (p.34 in BT). De staat moet sterk worden ingekrompen, leidend tot kernministeries, als het ware met de omvang van het hoofdkantoor van een grote onderneming (p.27, 51, 79 in ZA). Voortaan moeten de staat en de politiek zich beperken tot enkel het strategische beleid, en het toezicht op de beleidsresultaten (p.80 in ZA, p.80 in VS).

De uitvoering wordt zoveel mogelijk uitbesteed aan private organisaties, via contractering27. Dat schept ruimte voor zelf-organisatie en -regulering, waardoor maatwerk kan worden geleverd (p.80 in VS). Er onstaat een echt ondernemerschap (p.56 in ZA), en de organisaties worden kleinschaliger. Met andere woorden, de menselijke maat moet terugkeren in het beleid (p.122 in VS). Immers, in grote groepen heerst anonimiteit, en dat leidt tot egocentrisme bij de leden (p.214 in VS). Bovendien raakt de leiding dan los van de achterban en eigen groep (p.49 in BT, p.220 in VS; deze laatste bewering is trouwens aanvechtbaar28). Kennelijk omarmt Fortuyn hier het organische pluralisme, dat indertijd ook door het CDA werd gepropageerd. Echter hij doet dit dermate radicaal (alweer), dat de aanpak zijn logica verliest29.

Fortuyn doet diverse voorstellen voor de drie beleidsvelden van Visser en Hemerijck, te weten de industriële relaties, de sociale zekerheid en de arbeidsvoorziening. Hij kiest resoluut voor het pluralisme, en ziet geen plaats meer voor het corporatisme. De zo gewenste kleinschaligheid past slecht bij collectieve arrangementen (p.12 in BT). Fortuyn is overtuigd, dat het tripartiete systeem (het Rijnlandse model) zal verdwijnen (p.31, 50 in BT, p.89 in VS). Tegenwoordig is er onvoldoende maatschappelijk draagvlak voor de overlegeconomie.

Net zoals Balkenende wil ook Fortuyn de staat en het middenveld ontvlechten (p.10, 77 in ZA, p.220 in VS). De diverse verenigingen van de bedrijfsgenoten worden dan simpelweg lobbyisten (p.96 in ZA, p.52 in BT). Ze zullen hun nut moeten bewijzen (p.62 in BT). De vakbeweging verliest taken aan de ondernemingsraad (p.96 in ZA). De consensus moet wijken voor macht en tegenmacht (p.83 in ZA). Dit schept ruimte voor nieuwe groepen en buitenstaanders (p.83 in ZA). Natuurlijk kunnen de bedrijfsgenoten uit vrije wil en unaniem kiezen voor een organisch systeem met een bipartiete structuur, zoals Balkenende graag ziet, maar dat hoeft niet per sé.

Foto van plakbiljet Provo
Figuur 4: Plakbiljet
    Provo, 1966
    (B. Holtrop)

Aangezien Fortuyn maatwerk wil, wijst hij een collectieve loonmatiging af. Tegenwoordig maken CAO's de arbeidsmarkt star, wat de toetreding van werklozen belemmert (p.29, 31 in BT). Het overleg met de vakbonden moet worden gedecentraliseerd (p.89 in ZA). Hij wil dat de loonhoogte zich aanpast bij de marktvraag. De arbeidsmarkt wordt mondiaal, en dat vergroot ook in Nederland de ongelijkheid (p.40 in BT). Dit betekent dat met name de laagbetaalde arbeid goedkoper moet worden (p.18 in BT, p.67 in CU). Voortaan wordt de premie-afdracht voor werknemersverzekeringen vrijwillig (p.51 in BT). De lonen van de topfuncties moeten juist stijgen, met name bij de staat (p.27 in ZA). In de jaren 80 zijn juist de topambtenaren te zeer op achterstand gezet (p.71 in ZA)30. Meer algemeen moet het loon worden gekoppeld aan de prestatie (p.100 in ZA).

Voor de sociale zekerheid neemt Fortuyn als uitgangspunt, dat iedereen moet kunnen voorzien in zijn eigen levensonderhoud (p.18 in BT). Solidariteit betekent niet de zekerheid van het inkomen, maar van werk. Arbeid geeft zelfrespect, aanzien, en contacten (p.19 in BT). Hij noemt het bestaande systeem van de sociale zekerheid onmenselijk, omdat zij geen perspectief biedt aan de uitkeringsgerechtigden (p.77 in VS). Het bestaan is dermate gegarandeerd, dat de ontvanger niet wordt geprikkeld tot activiteit (p.107 in VS). Daarom wil Fortuyn de sociale zekerheid omvormen tot een ministelsel, dat zich toelegt op de werkelijk inactieven (p.51, 68 in BT). De algemene bijstand verdwijnt (p.68 in BT), zodat de arbeidsgeschikte werklozen moeten leven van een negatieve inkomstenbelasting (p.51 in BT). De collectieve sector moet meer gebruik maken van het profijtbeginsel (p.35 in CU). Daarom mag een tegenprestatie worden verlangd van degenen, die vragen om steun (p.37 in CU).

De lezer zal begrijpen, dat Fortuyn de tripartiete structuur van de arbeidsvoorziening verwerpt (p.93 in ZA). Voor de arbeidsvoorziening hangt hij een radicale versie van het Angelsaksische model aan. Hij wil de volledige werkgelegenheid bereiken via de flexibilisering van de arbeidsmarkt (p.70 in BT, p.110 in VS). De ontslagbescherming moet fundamenteel worden ingeperkt, opdat de werkers actief blijven (p.19 in BT, p.108 in VS). Idealiter krijgt voortaan iedereen een tijdelijk arbeidscontract (p.68 in BT). De uitzend-organisaties zijn nuttig, met name voor de arbeidsvoorziening aan de onderkant van de arbeidsmarkt (p.36 in BT).

Naarmate de lonen lager zijn, kan de Nederlandse economie meer arbeidsintensief worden (p.71 in BT). Hij wijst loonsubsidies af, en geeft de voorkeur aan laagbetaalde banen in de persoonlijke dienstverlening (p.63 in BT). Denk aan schoonmaakwerk, kinderopvang, taxi-diensten, tuinonderhoud, boodschappendiensten, klusjesmensen, koffiedames, portiers, en zelfs weer de directiebediende (p.67-69, 80 in CU)31. Dankzij de nieuwe banen kunnen de werkers weer een eigen netwerk opbouwen (p.69 in CU). Hoewel Fortuyn dus vooral arbeid wil scheppen in de dienstensector, pleit hij toch voor het behoud van de Nederlandse industrie (p.108 in ZA). Helaas ontbreekt een toelichting. Gezien het liberalisme van Fortuyn vermoedt uw columnist, dat hij denkt aan een vrijwillige loonmatiging en flexibilisering door het personeel.

In conclusie: de ideologie van Fortuyn veroorzaakte een schokgolf in politiek Nederland, ondanks de grote welvaart. Toch bevat zijn ideologie weinig werkelijk innovatieve ideeën. Zijn pleidooi voor het pluralisme vindt men indertijd ook al bij Balkenende en anderen. De moraal-filosofie van de Vader is conservatief en paternalistisch. Bovendien maakt de radicale invulling door Fortuyn, leidend tot ogenschijnlijke tegenspraken en utopische blauwdrukken, een bouwvallige indruk. Het zij toegegeven, dat men nooit een filosofie objectief kan weerleggen, want zij is in essentie een geloof en overtuiging. Dat lukt niet bij het Leninisme, en evenmin bij het Fortuynisme. Daarom kan Fortuyn toch mensen overtuigen. Uw columnist sluit af met een speculatieve samenvatting: zou Fortuyn zoeken naar een ongetemd liberalisme, waarbij hij vertrouwt op de Vaders om althans het ministelsel van sociale zekerheid op een menswaardig niveau te houden?

  1. Zie A Dutch miracle (1997, Amsterdam University Press) van J. Visser en A. Hemerijck. Dit boek geeft één van de beste beschrijvingen van het na-oorlogse corporatisme, althans voor zover uw columnist momenteel deze literatuur kan overzien. (terug)
  2. Vaak betekent het profijtbeginsel, dat de subsidie door de staat wordt verminderd, althans relatief. Dat gebeurt bijvoorbeeld in het openbaar vervoer, de volkshuisvesting en het niet-verplichte onderwijs. Zie p.164-166 in Inspelen op Europa (1993, Academic Service) onder redactie van J.J.M. Kremers. Strikt genomen vallen deze maatregelen onder het reduceren van staats-interventie. Het vermelden waard is ook, dat in vele delen van de publieke sector (onder andere het onderwijs, de zorg, en de nutsvoorziening) de deregulering heeft geleid tot een schaalvergroting. Wegens het ingrijpende karakter kan ook zij een hervorming worden genoemd. Kennelijk leidt zij tot een kostenbesparing. Het is omstreden of de grotere schaal bevorderlijk is voor de kwaliteit. (terug)
  3. Men kan boeiende theorievorming over hervormingen vinden in Political economy in macroeconomics (2000, Princeton paperbacks) van A. Drazen, met name in hoofdstuk 13. Vaak wordt verondersteld, dat het gevoel van urgentie groeit in tijden van crisis. Merk echter op, dat volgens de revolte-theorie van de socioloog J.S. Coleman de omwenteling meestal optreedt na een periode van maatschappelijke vooruitgang. Dat geldt ook voor de crises, die worden beschreven in de huidige column. Zij vinden plaats in een situatie van grote welvaart. (terug)
  4. De collectieve uitgaven drukken zo zwaar, dat de kabinetten Lubbers 1 en 2 er niet in slagen om het begrotingstekort te verminderen. Tussen 1981 en 1988 stijgt de staatsschuld van ongeveer 55% naar 80%. Zie p.50 in Inspelen op Europa of, voor wie wil, de gegevensbestanden op internet. Op p.111 in Het polderwonder (2002, Uitgeverij Contact) van F. de Kam en R.A. ter Hart wordt een tijdreeks van de schuld afgebeeld, die begint bij het jaar 1900! De schuld is onbillijk jegens komende generaties, omdat het geen renderende investeringen zijn. (terug)
  5. Het boek Inspelen op Europa is geschreven juist om te onderzoeken, hoe het Nederlandse beleid moet worden aangepast om te kunnen integreren in Europa. Sinds 1962 had Europa de behoefte aan een eenheidsmunt, vanwege het Europese landbouwbeleid. Al in 1986 is de Europese Akte afgesloten, die de vorming van de gedeelde markt afspreekt, en het proces naar de Europese eenheidsmunt opstart. Feitelijk is dit dus een dubbelbesluit. Men streeft daardoor naar een Europese Monetaire Unie (EMU). De munt heet dan nog de ECU (European Currency Unit). Het doel van de ECU is om de handelsrisico's ten gevolge van variabele wisselkoersen te elimineren. Daarnaast is de ECU een stralend symbool van Europese integratie (p.6 in dit boek). In 1992 voltooit het Verdrag van Maastricht de vorming van de gedeelde Europese markt. Pas in 1999 wordt de eenheidsmunt (euro) daadwerkelijk ingevoerd. Het Europese Stabiliteits- en Groeipact eist, dat het begrotingstekort beneden 3% blijft. Aldus kan de staat nauwelijks nog geld lenen om de sociale zekerheid te betalen, zoals vaak gebeurde in de jaren 70 van de vorige eeuw. Bovendien kan men niet meer naar believen de belastingtarieven afstemmen op de omvang van de sociale zekerheid (hoofdstukken 4 en 6). Immers, wegens de gedeelde markt zijn de productiefactoren kapitaal en arbeid mobieler geworden. Dat stimuleert de belasting-harmonisatie van alle lidstaten. (terug)
  6. Deze beschouwingen zijn bepaald geen abstracte theorieën. Bijvoorbeeld heeft Duitsland het eerste Rot-Grüne kabinet (1998-2002) geprobeerd om een Bündnis der Arbeit te stichten. Die zou dan de sociale zekerheid en de arbeidsvoorziening moeten hervormen. Maar de bedrijfsgenoten bleven onwillig. Op p.320 in Die neue SPD (2004, Verlag J.H.W. Dietz Nachf. GmbH) onder redactie van N. Breyer stelt een collectief van SPD-prominenten: "Gerade die Versuche der Konsensdemokratie des letzten Jahrzehntes haben uns gezeigt, daß allzu of Aufgaben und Herausforderungen vom runden Tisch auf die lange Bank geschoben wurden". Tenslotte koos het kabinet Schröder noodgedwongen voor de pluralistische methode. Overigens verlopen in Duitsland de collectieve onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden (Tarifverträge) gewoonlijk goed. Op p.379 in Inspelen op Europa stelt Balkenende, dat het Duitse corporatisme speelt op het meso-niveau, in de bedrijfstak. (terug)
  7. In een voorgaande column pleit de sociologe E. Tonkens voor een methode in de zorgsector, die niet past in het schema van Visser en Hemerijck. Ze wil dat de belangengroepen de exit-optie opgeven, omdat de zorg vraagt om vertrouwen. Evenwel wil ze de noodzakelijke samenhang en binding realiseren via politisering! Kennelijk wil ze eerst sommige belangengroepen ontmachten (in casu de voorstanders van keuzevrijheid, transparantie en marktwerking in de zorg), en vervolgens met de overige groepen samenwerken. (terug)
  8. De verwijzing naar corporatisme op het meso- en micro-niveau verdient enige reflectie. Historisch bestond het Nederlandse corporatisme juist uit het centrale overleg. De tripartisering (tripartiete structuur) veronderstelt de inbreng van de centrale staat. Dus wanneer het overleg verschuift naar het meso- of zelfs micro-niveau, dan is dit een apart soort corporatisme. Op p.159 in Inspelen op Europa stellen de top-ambtenaren C. Kortleve, C. Oudshoorn en F. Rutten, dat een centrale coördinatie via het corporatisme slecht past bij de decentralisatie en bij de internationalisering. (terug)
  9. Kenmerkend voor A Dutch miracle is de nadruk, die wordt gelegd op maatwerk, afhankelijk van het beleidsveld. Allerlei vormen van corporatisme en pluralisme zijn denkbaar. Des al niettemin hebben Visser en Hermerijck kennelijk een ideologische vooringenomenheid voor corporatisme. Dit blijkt met name uit een forse kritiek op p.176: "[The corporatist design of the employment service] was unable to develop a prominent institutional position in Dutch social and economic policy making, because it lacked serious commitments from all interested parties. [Politics and the administration] have remained unconvinced supporters throughout the period of the public employment service institution building". De auteurs klagen, dat vanaf 1995 laagbetaalde werkgelegenheid wordt gecreëerd, terwijl de herscholing wordt verwaarloosd. Zij hadden hoge verwachtingen van het corporatieve experiment in de arbeidsvoorziening. Een onderbouwing blijft achterwege. Voorts, zij het in mindere mate, blijkt de vooringenomenheid voor corporatisme uit de beschouwing op p.77-79, waar het lerend vermogen van corporatisme nogal wordt opgehemeld. In Inspelen op Europa hebben op p.134 de economen J. Hartog en J. Theeuwes twijfels over de tripartisering van de arbeidsvoorziening. Maar op p.391 juicht de linkse CDA politicus Wil Albeda die juist toe. In dit kader verdient ook de visie van De Liagre Böhl vermelding, op p.120 in Van de pastorie naar het torentje (1991, SDU Uitgeverij): "Deze nieuwe [tripartiete] bestuursvorm, die in juli 1990 daadwerkelijk is ingegaan, doet een belangrijke stap in de richting van het Zweedse model van arbeidsbeleid. Bij dit hernieuwde streven van de confessionelen naar het ware economische stelsel met een menselijk gezicht kijkt Abraham Kuyper zwijgend mee over de schouder van het CDA". Hij citeert ook Albeda: "Neo-corporatisme is een essentieel onderdeel van de infrastructuur van een democratische, pluralistische samenleving". Merk op, dat hier het corporatisme en pluralisme naast elkaar bestaan, waarmee eigenlijk het schema van Visser en Hemerijck wordt afgedankt. Op p.106 stelt De Liagre Böhl, dat de protestanten (zoals Albeda) eigenlijk een organisch pluralisme nastreven. Dat is niet hetzelfde als corporatisme. (terug)
  10. Op p.305 in Inspelen op Europa wordt opgemerkt, dat de Nederlandse inkomensverdeling juist zo gelijk is dankzij de hoogte van de uitkeringen. De Nederlandse primaire verdeling (bruto inkomens zonder herverdeling) is nauwelijks gelijker dan die in Duitsland. Dat nodigt uit tot reflectie. (terug)
  11. In deze paragraaf wordt geput uit hoofdstuk 19 van Inspelen op Europa, en uit Anders en beter (2002, Aspekt) van J.P. Balkenende. De positionering van het CDA wordt uitgelegd op p.24 en verder in Anders en beter, alsmede p.118 aldaar. Het primaat van de kringen impliceert, dat het rendement ondergeschikt is. Balkenende is ambivalent over een uitbreiding van de formele economie. Natuurlijk wil ook hij meer arbeidsparticipatie. Maar zij moet optimaal worden, en niet maximaal (p.71, 92). Ook een ontplooiing in het huishouden heeft meerwaarde. Anders gezegd, in laatste instantie telt niet de welvaart, maar de levenskwaliteit (p.148). (terug)
  12. Zie p.28, 57 in Anders en beter. Bij de verzekeringen wil Balkenende, dat de uitkeringen worden gedekt door de premies (p.90, 96). Kennelijk wijst hij de fiscalisering af. Men vraagt zich af, wie al die organisaties moet oprichten, nu de kerken zijn gemarginaliseerd. Immers volgens de socioloog R. Putnam is het maatschappelijke kapitaal juist dalend. Momenteel zijn deze non-profit organisaties vaak stichtingen of verenigingen. Dit schept onduidelijkheden, en dus in potentie misstanden, zoals inzake het eigendom. Balkenende zou liever maatschappelijke ondernemingen hebben met een privaatrechtelijke grondslag. De ondernemingen moeten kostendekkend werken. (terug)
  13. Zie p.53 in Anders en beter. De Liagre Böhl stelt op p.105-106 in Van de pastorie naar het torentje, dat de Rooms-Katholieken hiërarchisch denken, en daarom toch hechten aan staatstoezicht. Dat maakt hen corporatief. Dat is juist. De KVP ondersteunt het PBO. Maar daarnaast hanteert de KVP het beginsel van subsidiariteit, dat de bevoegdheden zo mogelijk decentraliseert. (terug)
  14. Zie p.60-61 in Anders en beter. In brede zin is ook de staat een kring, en daarom moet die beschikken over een bindende moraal (p.116, 120, 127, 149). Het is niet duidelijk, of die moraal verder mag gaan dan de Grondwet. (terug)
  15. Zie p.377 en 385 in Inspelen op Europa. Subsidies zijn een staatsingreep. De Christen-Unie politicus A. Rouvoet sprak ooit van een "subsidie-verslaving". (terug)
  16. Zie p.382 in Inspelen op Europa. (terug)
  17. Zie p.387-387 in Inspelen op Europa. In een commentaar stelt zijn partijgenoot Wil Albeda op p.391, dat een scheiding van verantwoordelijkheid bij de staat en de bedrijfsgenoten niet altijd mogelijk zal zijn. Op p.392 erkent Albeda, dat het corporatisme verschuift naar het decentrale niveau. Voortaan beperkt de inbreng van de centrale tripartiete organen zich tot advisering. Uw columnist denkt, dat de staat waakzaam moet blijven. In het bipartiete overleg hebben de bedrijfsgenoten nog steeds mogelijkheden tot rente zoeken, zodat zij hun kosten afwentelen op de staat. De door Balkenende gewenste scheiding van verantwoordelijkheden is niet meer dan een ideaal. (terug)
  18. Zie Zonder ambtenaren (1991, Uitgeverij Veen), Uw baan staat op de tocht! (1995, A.W. Bruna Uitgevers B.V.), Mijn collega komt zo bij u (1996, A.W. Bruna Uitgevers B.V.), en De verweesde samenleving (2002, Karakter Uitgevers B.V.). Het laatste boek is een herziene (niet noodzakelijk verbeterde) herdruk van de editie uit 1995. Het is tevens het dikste, en heeft veel weg van een geloofsbelijdenis. In zijn vroege loopbaan richt Fortuyn zijn analyses op de arbeidsmarkt, maar in zijn latere boeken staat de nationale cultuur centraal. Daarbij maakt de (semi-)wetenschappelijke benadering plaats voor een politieke. Zijn populariteit dankt Fortuyn natuurlijk minder aan zijn sociaal-economische dan aan zijn politiek-culturele standpunten. De levensloop van Fortuyn en zijn karakter en filosofie zijn fascinerend, gecompliceerd en omstreden. De verleiding is groot om hierop commentaar te leveren. Uw columnist laat dit na, omdat het niet zou bijdragen aan het thema van deze column. Bovendien zijn intussen enkele dikke biografieën over Fortuyn gepubliceerd. Wel zal hier worden gepleit voor enige waardering voor de geschriften van Fortuyn, die in zijn korte politieke loopbaan op een akelige manier is gedemoniseerd door zijn tegenstanders. Zelfs in de doorgewinterde politieke top noemden velen zijn optreden "gevaarlijk". Hoewel alle partijen meededen aan de demonisering, leidde juist het traditionele vijandsdenken van het linker blok daar tot enkele bijzonder agressieve reacties. Hoewel uw columnist nadien PvdA lid werd, herkent hij zich niet zulke aanvallen, die de persoon betreffen en niet zijn inhoudelijke boodschap. Natuurlijk, ook Fortuyn zelf had harde ellebogen. Maar compassie is een menselijke opdracht, al geeft uw columnist grif toe, dat dit soms zelfs in de Gazet mislukt. (terug)
  19. Fortuyn is langdurig politiek actief in de PvdA. Na 1988 zoekt hij eerst toenadering tot de VVD en daarna tot het CDA. Op p.20 in Zonder ambtenaren schrijft hij over de PvdA: "Als je niet uit het goede nest kwam, niet hun taal sprak en niet hun taboes deelde, was je niet welkom. Sterker nog, werd je met alle mogelijke middelen tegengewerkt". Maar in 1991 vindt hij de redding nog mogelijk (p.21-22): "Dat betekent die weggejaagde intellectuelen weer terug zien te halen. (...) Met Kok dient veel van het politieke kader op te stappen dat de afgelopen jaren de touwtjes in handen heeft gehad". Op p.65 en verder in Uw baan staat op de tocht! schrijft hij: "Doodzwijgen [van mijn stroom van geschriften] door met name al die elites van mensen in dit land die ertoe doen. Ons soort mensen dus. Elites die dit land in die wurggreep houden van doe maar gewoon dan doen we gek genoeg. (...) Te dikwijls heb ik immers gelijk gekregen. (...) Dat gelijk is me tot nu toe door de elites van dit land, inclusief die van de pers, niet gegund". En nogmaals op p.15 in Mijn collega komt zo bij u: "Afgehandeld en gerealiseerd binnen het circuit van ons soort mensen en buitengewoon vijandig ten opzichte van buitenstanders". Vergis u niet: dit is niet de noodkreet van een miskende, maar een oproep om Fortuyn te kiezen als nieuwe leider. Uw columnist ergert zich aan de rancune en minachting, die Fortuyn hier toont jegens anderen. Tussen haakjes, in 2002 vond de campagne-leider van de partij Leefbaar Nederland, dat hij goud in handen had met Fortuyn als lijstaanvoerder. (terug)
  20. Volgens de Nederlandse econoom P. Frijters wordt de macht uitgeoefend door de wederkerige groep als geheel. Alleen in de hiërarchische groep (de onderneming) is de leider zelf de autoriteit. De socioloog J.S. Coleman meent, dat de leiding enkel het gezag krijgt door een tegenprestatie aan de leden te leveren. Dit is een maatschappelijke ruil. Ook de maatschappelijke psychologie, en met name het gebied van de groepsdynamica, weerspreekt de visie van Fortuyn. In de column over groepen en netwerken is geconstateerd, dat in een wederkerige groep de leider simpelweg een coördinator is. En groepen nemen meestal betere besluiten dan individuen (zoals leiders). (terug)
  21. De stelling, dat de groep wordt gebonden door een Moeder, is omstreden. Een column over de groepsdynamica constateert, dat binding een groepsproces is. Bovendien zijn in het modernisme de individuen een lid van allerlei groepen. Uw columnist is geen deskundige op dit vlak, en Fortuyn citeert hier zijn bronnen niet, maar het beeld van de Vader en Moeder lijkt afkomstig te zijn uit de traditionele psychiatrie. Of misschien is het een poging tot religie-vernieuwing. Moderne inzichten boeien Fortuyn niet, want zij zijn technocratisch. Op p.135 in De verweesde samenleving noemt hij de pedagogie laagdunkend "een methode, terwijl echte vorming wordt gegeven door gebruikmaking van het hart en van de ziel door de leermeester". Dat is ook weer opgelost. (terug)
  22. Dit klinkt autoritair, en geeft ruimte aan willekeur. De vraag is natuurlijk, hoe het wordt ingevuld in de practijk. Fortuyn werd als lijstaanvoerder bij Leefbaar Nederland (LN) gedwongen tot opstappen na een interview. Vraag: "Dat mag u niet zeggen van uw partij". Zijn antwoord: "Nou, daar moest ik me maar eens niet zoveel meer van aantrekken". Genant, althans voor wie hecht aan gelijkmatige omgangsvormen, is het bekende filmpje over de interne confrontatie met het LN bestuur, dat een tierende en vloekende Fortuyn toont. Op p.110, 119 en 129 in De verweesde samenleving beweert hij, dat de politieke partijen geen bestaansrecht meer hebben. Anderzijds is er niets nieuws aan het elite-principe, ook wel de aristo-democratie genoemd. In de Gazet is eerder aandacht besteed aan het denken van Ed. van Cleeff en van Dick Pels. Op p.40 in De verweesde samenleving meent Fortuyn, dat indertijd Joegoslavië bijeen is gehouden dankzij de moraal van de dictator Tito. Uw columnist denkt, dat dit bewind bepaald niet heeft bijgedragen aan de maatschappelijke binding. (terug)
  23. Het verzet tegen technocratisch beleid treft men juist vaak aan onder linkse politici. Zie bijvoorbeeld Lafontaine, Eppler, Kalma en Sie Dhian Ho. De laatste wil een post-liberale en post-technocratische maatschappij. Uw columnist ziet geen bezwaar tegen besluitvorming op basis van deskundigheid of gezond verstand, integendeel! Hoedt u voor doctrines. (terug)
  24. Fortuyn breidt zijn kritiek uit tot de mondiale elite. Soms lanceert hij een complot-theorie ter ondersteuning. Bijvoorbeeld op p.169 van De verweesde samenleving: de Amerikaanse oorlog tegen drugs zou slechts een façade zijn, wegens "de verwevenheid van boven- en onderwereld op dit terrein. (...) Zelfs de schoonzoon van de toenmalige president George Bush senior scheen ermee van doen te hebben". Fortuyn ziet de oplossing in de legalisatie van de productie, de handel en het vervoer van hard-drugs, zoals heroïne! (terug)
  25. Fortuyn sympathiseert met (wat hij noemt) de culturele revolutie. Zij kwam voor hem, opgevoed in de Rooms-Katholieke zuil, als een bevrijding. Op p.98 in De verweesde samenleving stelt hij, dat wegens de tripartisering de macht van de kerken zich ging uitstrekken over de hele staat. Kerk en staat moeten gescheiden blijven. Bovendien vindt hij het toenmalige paternalisme akelig kleinburgerlijk (zoals belichaamd in Drees). Dit stelsel wordt ondermijnd door het opkomende individualisme, of in de woorden van Fortuyn: de zonen vallen de positie van hun vaders aan (p.100). Tegelijk laakt hij het totalitaire protest van New Left (p.32), en meent hij dat de polarisering perverteert (p.33). Hij klaagt dat het protest geen realistisch alternatief heeft aangedragen (p.33, 237). Kennelijk kan hij zich toch niet helemaal losmaken, want op p.31 noemt hij het kabinet Den Uyl (1973-1977) verlicht. (terug)
  26. Dit betoog oogt nogal tweeslachtig. Hier is een citaat op p.18-19 van Zonder ambtenaren: "Het moderne levensgevoel vindt zijn basis in de emancipatie van de burger. Hij is geëmancipeerd van de sociale controle en de patriarchale gezagsstructuren. (...) [De calculerende burger is] zich bewust dat hijzelf verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van het perspectief in zijn bestaan". Bedoelt Fortuyn soms, dat de leider als Vader nog enkel nodig is voor de maatschappelijke achterblijvers? (terug)
  27. De boeken van Fortuyn vermelden zelden bronnen, maar hij redeneert natuurlijk niet vanuit een intellectueel vacuüm. Het ligt voor de hand, dat deze voorkeur voor contractering is ontleend aan de nieuwe institutionele economie (NIE). (terug)
  28. Men denke bijvoorbeeld aan de Franse vakbeweging, die weinig leden heeft, maar toch wordt vertrouwd door grote groepen loonwerkers. De socioloog R. Putnam constateert in hoofdstuk 3 van Bowling alone (2000, Simon & Schuster), dat inderdaad vele organisaties en verenigingen professionaliseren. Het contact met de leden verloopt dan uitsluitend via de post en internet, door gebruik te maken van verzendlijsten (mailing lists). Des al niettemin worden zulke organisaties wel degelijk gesteund door hun achterban. Deze aanpak past simpelweg beter in het moderne streven naar doelmatigheid. Overigens betreurt Putnam deze ontwikkeling wel, omdat hij er een verlies van maatschappelijk kapitaal in ziet. Maar dat is een ander debat.
    Fortuyn is overtuigd dat de organisaties kleinschalig moeten blijven om hun doelmatigheid te behouden. Dat negeert de bewuste keuze van die organisaties zelf voor schaalvergroting. Kennelijk vinden zij dat toch voordelig. (terug)
  29. Fortuyn maakt de drieste veronderstelling, dat de hedendaagse burgers leven in een contract-maatschappij. Maar de NIE pleit helemaal niet voor louter contractering, omdat die vaak problematisch is. In vele situaties is juist de coördinatie via organisatie doelmatiger dan een contract. Ook zijn hybride vormen van markt en organisatie denkbaar. (terug)
  30. Maar op p.58-63 in Zonder ambtenaren is Fortuyn verontwaardigd over het graaigedrag van de medisch specialisten. Hij beweert, dat op deze arbeidsmarkt een kartel heerst. (terug)
  31. Fortuyn deed zelf wat hij zegt, en had een butler in dienst! Men zou denken, dat de Nederlandse arbeidsproductiviteit zeer laag wordt door dit soort diensten. In feite hangt dat af van de hoogte van het loon, dat de werkgevers hiervoor willen betalen. Bij het huidige loonpeil biedt deze sector in ieder geval onvoldoende werkgelegenheid. Wellicht hoopt Fortuyn, dat de Nederlandse mentaliteit zal veranderen, zodat de vraag naar persoonlijke diensten groeit. (terug)