Titelblad boek La planification française

La planification française --- De toekomst van de planning

Publicatie: Presses Universitaires de France (1990, Parijs)

Plaatsing op Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 29 augustus 2014

E.A. Bakkum is beroepsmatig werkzaam bij het Socialistisch Centrum, waar hij de functie van zaakwaarnemer vervult. Daarnaast is hij eindredacteur van de web-periodiek Sociaal Vooruit.

Frankrijk is het enige West-Europese land, dat zijn economie heeft bestuurd met vijfjaren plannen. Het land heeft direct na de Tweede Wereldoorlog deze methode ingevoerd, en er daarna gedurende vele decennia aan vast gehouden. Een pijp tabak verlet niet. Het boek La planification française van Emile Quinet geeft een uitstekende beschrijving van de werkwijze van het planorgaan, en van de successen, die zijn geboekt met de opeenvolgende plannen. Het boek is uitgegeven door PUF, in de reeks Que sais-je?. Dit is een encyclopedie-achtige serie, enigszins in de trant van de Nederlandse Actuele onderwerpen reeks van de Stichting IVIO. De nummers zijn bedoeld als een inleiding, en hebben typisch een omvang van rond de honderd pagina's. Aldus blijft de lezer op de hoogte. De ene dag leert de andere (dies diem docet). Overigens is de inhoud van dit boek dermate pittig, dat de uitleg niet altijd begrijpelijk is zonder economische kennis.

De idee van overheidsplanning is ontstaan aan het begin van de twintigste eeuw. Allengs ging men begrijpen, dat het economische systeem allerlei instabiliteiten vertoont, en daarbij niet vanzelf terugkeert naar een evenwichtige toestand. Zo er nog twijfel mocht bestaan over de noodzaak van de tussenkomst van de staat, dan is die weggenomen door de rampzalige Grote Depressie, die losbarstte vanaf 1929. De mensen kregen geen slag meer aan de bak. In die tijd heeft de economische wetenschap allerlei macro-economische instrumenten ontwikkeld om de conjunctuur te kunnen bestuderen. Met name zijn methoden ontwikkeld om de nationale rekeningen en het bruto binnenlands product te berekenen. En overal ging men op een grote schaal economische gegevens verzamelen. Dankzij deze nieuwbakken instrumenten wordt de centrale planning door de staat mogelijk. Ongeluk en is geen schand', 't geeft ons ootmoed en verstand.

Het verbaast niet, dat direct na afloop van de Tweede Wereldoorlog de westerse staten vasthielden aan de staatssturing, die was ingeburgerd in de voorafgaande decennia. Immers na alle verwoestingen moest de economie grotendeels worden herbouwd. Trek uw schoenen niet uit in een meloenenveld. In Frankrijk heeft dat geleid tot de oprichting van het Algemene Commissariaat van het Plan, in 19461. Quinet legt allereerst uit waarom de opeenvolgende regeringen waarde hechten aan de planning en aan het Commissariaat2. Daarna geeft hij een toelichting op al de tien plannen, die tot op dat moment (1990) zijn gerealiseerd. En hij behandelt meer in detail enkele kenmerken, die steeds terugkeren in de plannen. Vervolgens geeft hij een oordeel over de mate, waarin de plannen daadwerkelijk hun doelen hebben bereikt. Ook schildert hij de toekomst van het planproces. Tenslotte vergelijkt hij de Franse planning met de aanpak in de Europese buurlanden.

Aldus behandelt Quinet inderdaad alle aspecten, die van belang zijn om de Franse planning te kunnen begrijpen. Natuurlijk moet hij zich bij totaal 128 pagina's beperkingen opleggen, maar toch slaagt hij er in om een goede indruk te geven van het geheel. De economie, de politiek, en de instituties komen allemaal aan bod. Daarmee is La planification française het meest volledige werk, dat uw recensent tot heden heeft gelezen over dit onderwerp. En hoewel het betoog van Quinet zakelijk blijft, weerhoudt dat hem niet om ferm conclusies te trekken, vooral met betrekking tot de toekomst van de Franse planning. Een steek met de tong is erger dan een steek met de lans.

Wellicht wordt de originaliteit van het boek het beste geïllustreerd door een aantal van Quinet's constateringen de revue te laten passeren. Zoals bekend heeft Frankrijk een markt-economie, en daarom heeft de overheid gekozen voor een plan, dat slechts richtinggevend is. Er wordt geen dictaat opgelegd aan de marktpartijen. Bouw geen molen om een bak zaad te krijgen. Het vijfjarenplan krijgt een democratische legitimatie, doordat het wordt behandeld in het parlement, en vervolgens daar wordt vastgesteld in de vorm van een wet. Quinet ziet de wetenschappelijke rechtvaardiging van het plan in het feit, dat de markten daardoor worden geïnformeerd over de toekomst. Dien ten gevolge kunnen de marktpartijen betere besluiten nemen, en samenwerken binnen de kaders, die het plan aanreikt. Dit wordt concertatie genoemd. De voorbereiding van het plan is misschien wel zijn belangrijkste verdienste, omdat daarin alle betrokken markt-partijen elkaars bedoelingen kunnen aftasten. Met een tong en een mond geraakt men de wereld rond.

In het bijzonder institutionaliseert de concertatie het overleg tussen de sociale partners. In vele Europese landen zoeken die elkaar vanzelf op. De Franse arbeidsverhoudingen zijn evenwel dermate vijandig, dat kennelijk de staat moet bemiddelen. De sociale partners knorren aan de volle bak. De prijs, die daarvoor moet worden betaald, is een groot bureaucratisch plansysteem. In 1981 wint een linkse partij-combinatie de verkiezingen, onder leiding van Mitterrand. Die socialiseert grote delen van het bedrijfsleven, en breidt ook de planning verder uit. Maar tevens krijgen de regio's meer autonomie, wat de centrale planning ondermijnt. Het is de doodsstrijd van de originele linkse politiek, die al na een jaar faalt3. Vanaf 1986 straalt het Commissariaat weinig gezag meer uit. Het originele plandenken heeft afgedaan. Het is geen pijp tabak meer waard, en belandt in de vuilnisbak. Dit heeft tot gevolg dat de media en de bevolking nauwelijks nog interesse tonen in het plan. Slechts de vakbeweging blijft voorstander van het Commissariaat en vooral van de concertatie.

Het is fascinerend om na te gaan waaraan dat ligt. In het laatste kwart van de twintigste eeuw wordt de westerse (en dus ook de Franse) economie gecompliceerder. De individualisatie rukt op. Het belang van de basis-industrie en van de massa-productie neemt af, een proces dat ook op deze portaal is geconstateerd. Het productaanbod wordt diverser, waardoor een sectorbeleid ondoenlijk wordt. Bovendien wordt wegens de mondialisatie de nationale economie steeds meer een speelbal van internationale schommelingen. Nationale planning kan dat nauwelijks temperen. De concurrentie wordt heviger, waardoor de ondernemingen zich voortdurend moeten aanpassen. Die zijn vuurken maakt te groot, brengt zich zelven in den nood. In zo een dynamisch systeem past de originele plan-bureaucratie niet meer, en leidt tot misbaksels. Inderdaad blijken de plancijfers vanaf 1970 weinig realistisch meer te zijn. Bovendien wordt het beleid toenemend geformuleerd vanuit de Europese Commissie. De planning zal bakzeil moeten halen.

Quinet concludeert dat er enkel een toekomst is voor planning, wanneer het dwingende karakter helemaal wordt opgegeven. Uiteraard blijven toekomststudies cruciaal voor het ontwikkelen van nieuwbakken beleid. Te laat doet geen baat. Ook is er behoefte aan strategische studies, waarin verschillende economische scenario's worden geanalyseerd op het macro-economische niveau. Zij geven vooral de kwalitatieve trends aan, en onthouden zich van kwantitatief geformuleerde doelen. Bovendien hebben zowel de prognoses als de strategische studies een opvoedende functie voor de sociale partners. Maar een strak centraal plan en beleidsprogramma's werken tegenwoordig niet meer. Aangezien intussen ook in Frankrijk de concertatie is ingeburgerd in allerlei instituties, is eigenlijk het Commissariaat overbodig geworden. Haar taken kunnen worden overgenomen door de diverse ministeries, en door allerlei denktanks en braintrusts.

Sinds het verschijnen van La planification française is alweer een kwart eeuw verlopen. In terugblik heeft Quinet de situatie juist ingeschat. Meer dan ooit vraagt het beleid om toekomststudies. Tegelijk bevatten plannen zelden nog streefcijfers. De staatsplanning wordt vervangen door gecompliceerde netwerken van expert-groepen. Trouwens, zoals Quinet aan het einde constateert, heeft behalve Frankrijk geen ander westers land gekozen voor een institutionele meerjarenplanning. In terugblik heeft de plan-bureaucratie aan Frankrijk geen economische of bestuurlijke voorsprong gegeven ten opzichte van zijn buurlanden. Die veel kalt, veel ontvalt. Het is nuttig, dat Quinet deze ervaring helder op schrift heeft gezet, en toegankelijk maakt aan belangstellenden. Wie wil weten wat er kan met een plan, moet beslist met dit boek aan de bak.

  1. Op dat moment is generaal De Gaulle president. Volgens Quinet op p.18 wil De Gaulle het plan gebruiken om zijn Leninistische ministers in toom te houden. Er circuleren vele anecdotes over De Gaulle. Zo heeft hij ooit gezegd: "Tegenspoed trekt een man van karakter aan. Hij zoekt de bittere vreugde van de verantwoordelijkheid". Over Churchill zei hij: "Als ik gelijk heb, [en Churchill protesteert,] word ik boos. Churchill wordt boos als hij ongelijk heeft [en ik protesteer]. We zijn vaak boos". Over de Franse politiek meent De Gaulle: "Hoe zou je ooit een één-partij systeem kunnen krijgen in een land met driehonderd soorten kaas?" Over politici sneert De Gaulle: "Omdat een politicus nooit gelooft wat hij zegt, is hij verbaasd wanneer iemand anders hem wèl gelooft". En: "Ik ben tot de conclusie gekomen dat de politiek een te belangrijke zaak is om over te laten aan politici". En kort nadat hij en zijn vrouw een moordaanslag hebben overleefd, klaagt hij: "Het waren werkelijk beroerde schutters". Over de Amerikanen zei De Gaulle: "U kunt er zeker van zijn dat de Amerikanen alle stommiteiten zullen uithalen die ze kunnen verzinnen, plus nog een aantal die buiten het voorstellingsvermogen liggen". Overigens prikkelt De Gaulle eveneens tot spot en bakken. Zo zeiden de Fransen onderling: "De Gaulle is onze enige waarborg dat de generaals niet aan de macht komen". Churchill vergeleek De Gaulle met "een vrouwelijke lama, die is verrast in haar bad". Ook wordt verhaald hoe in de oorlog De Gaulle het bericht krijgt, dat de Amerikaanse troepen in Tunis zijn geland. Hij zou hebben uitgeflapt: "Zo, ik hoop dat de Vichy troepen ze gauw weer in zee terugdrijven".
  2. Op p.17 herleidt Quinet de Franse neiging tot staats-interventies terug tot aan Colbert, de eerste minister van Lodewijk XIV, aan het einde van de zeventiende eeuw. Ook het Franse strijdlied Le chiffon rouge ziet veel in collectieve actie: Si tu veux vraiment / que ça change et que ça bouge, / lève-toi, car il est temps. / Allons droit devant, / vers la lumière. / En montant le poing et en serrant les dents / Nous reveillerons la terre entière / et demain nos matins chanteront. / Tu vas pouvoir enfin le porter, / le chiffon rouge de la liberté. / Car le monde sera ce que tu le feras, / plein d'amour de justice et de joie. De lezer kan dit zeker zelf wel vertalen?
  3. Tegenover de bestuurlijke bureacratie plaatst de Franse politiek een riskante durf, met een korte tijdshorizon. Dankzij de Parijse Commune, een politiek experiment van 1870, is opnieuw een klassiek lied ontstaan, Le temps des cherises: Quand nous chanterons le temps de cherises, / sifflera bien mieux le merle moqueur. / Mais il est bien court le temps des cherises, / ou l'on s'en va deux, cueillir en revant, / des pendants d'oreilles. / Cerises d'amour aux robes pareilles, / tombant sous la feuille en gouttes de sang. / J'aimerai toujours le temps des cherises: / c'est de ce temps-là que je garde au coeur / une plaie ouverte. / Et dame Fortune, en m'étante offerte, / ne pourra jamais fermer ma douleur. De Gentse bard Walter de Buck maakt ervan: Als wij zullen zingen over de tijd van de kersen, / geeft de spottende merel ons de juiste toon. / Maar veel te kort was de tijd van de kersen, / die wij samen plukten, als in een droom , / met kersen oorbellen. / De kersen van liefde smaakten zo zoet / maar vielen in d'aarde als druppels bloed. / Ik hou zo van die tijd van de kersen, / die ik bewaar in mijn hart, / als een schone droom, van grote waarde. / Al heeft vrouwe Fortuna mij veel beloofd, / mij heeft ze te veel schijt-kersen gestoofd. Had Mitterrand dit in zijn hoofd?