Titelblad boek Foundations of social theory

Foundations of social theory ---- Rationele keuzeleer in de maatschappij-wetenschappen

Publicatie: Harvard University Press (1990, Cambridge)

Plaatsing op Heterodoxe Gazet Sam de Wolff: 10 mei 2019

E.A. Bakkum is blogger voor het Sociaal Consultatiekantoor. Hij denkt graag na over de arbeiders beweging.

Het boek Foundations of social theory is een bron van inspiratie voor uw recensent. Dat geldt nog steeds, hoewel de eerste kennismaking al ver terug ligt, in 2015. De bekende socioloog J.S. Coleman beschrijft in zijn boek modellen voor de onderlinge interacties tussen maatschappelijke actoren. Een actor is een individu of organisatie. Coleman vertaalt deze modellen naar wiskundige formules, wat de toegankelijkheid voor uw recensent zeer heeft vergroot. Ze gaan er in als Gods woord in een ouderling. Maar ook diegenen, die weinig plezier beleven aan wiskunde, zullen het boek waarderen, omdat Coleman alle formules heeft gebundeld, en verstopt in de laatste hoofdstukken. De voorgaande hoofdstukken, twee-derde deel van het geheel, zijn louter verbale beschouwingen, zonder formules.

De omvang van het boek is imposant, een kleine 1000 pagina's. Hoewel Foundations of social theory een sociologisch werk is, komen allerlei thema's aan de orde, ook uit de politiek, het bestuur en de economie. Daarbij toont Coleman zijn wetenschappelijke veelzijdigheid. Namelijk, hij hanteert zonder moeite allerlei concepten uit de sociologie, economie, filosofie, psychologie en zelfs de bestuurskunde. Hoewel natuurlijk de uitleg van die concepten slechts beknopt kan zijn, nodigt die uit tot zelfstudie en legt daarvoor een gedegen fundament. Bovendien is Coleman bedreven in het integreren van al die concepten. Dat maakt hem tot een universele wetenschapper. Wel is hij onmiskenbaar een aanhanger van de rationele keuzeleer, een benadering met een hoog niveau van abstractie en filosofische wortels. Uiteraard heeft de abstractie het nadeel, dat factoren worden genegeerd, die toch doorslag gevend kunnen zijn.

Coleman hanteert het methodologisch individualisme. Actoren hebben een eigenbelang. Zij handelen doelbewust, op basis van rationaliteit. Ieder wil het midden met de twee uiteinden hebben. Hun transactie is een ruil, die een bepaald nut oplevert aan allebei. Voor Coleman kan zo een ruil ook immaterieel zijn, bijvoorbeeld respect en status1. Dat is een slimme vondst. Dankzij het ruilen vormt zich een maatschappelijk evenwicht. Soms zijn dienst en wederdienst gescheiden in de tijd. Dan is de transactie enkel mogelijk, zolang er voldoende vertrouwen is. De transactie wordt dan een loterij, met enige onzekerheid van uitkomst. De reputatie van de actor wordt belangrijk, en bepaalt mede de kosten van de transactie. De trouwe lezer weet, dat de Gazet dit thema grondig heeft onderzocht, in vele columns. Net zo zijn relationeel vertrouwen en netwerken dominante onderwerpen in Foundations of social theory.

Coleman erkent het belang van macht in transacties, maar die is voor hem meer rationeel dan emotioneel. De macht bepaalt de mate, waarin de actor zijn belangen kan doorzetten. De macht van een actor is de gewogen som van al zijn materiële en immateriële eigendommen. Elke baksteen is er één. De weegfactor van een bepaald goed wordt bepaald door de behoefte, die de maatschappij heeft aan dat goed. Het gewicht is dus een variabele op het macro niveau. Het bepaalt de ruilvoet tussen de diverse goederen2. Individuele macht kan het collectief schaden. Coleman koppelt het probleem van machtsmisbruik met name aan de zogenaamde externe effecten. Instituties perken de individuele macht enigszins in. Maar zij zijn zelf het resultaat van de maatschappelijke strijd om de macht.

Zelfs de controle over gebeurtenissen kan worden afgestaan, aan een leider. Ook dat is een ruil. Aldus kan een informele groep ontstaan, of een formele hiërarchie. Coleman noemt dat maatschappelijke (corporate) actoren. Groepen verdedigen de belangen van hun leden. Coleman besteedt veel aandacht aan het principal-agent probleem. Hij stelt zelfs een psychologisch model voor, waarbij de individu innerlijk bestaat uit een beslisser en een uitvoerder. Ook analyseert hij de zeggenschap en participatie, die nodig is om de leider(s) in toom te houden. Een onderdeel van dit fenomeen is de vorming van coalities. Maar ook worden theorieën van revolutie behandeld.

Normen en rechten zijn regels, die worden geaccepteerd door de meerderheid. Zij zijn instituties en dus grootheden op het macro niveau. Formele instituties worden gedragen door een corporatieve actor of bedrijfsvoerder. De grondwet is de gezamenlijke norm voor de hele maatschappij. Deze ontleent zijn legitimiteit aan consensus. Normen waarborgen belangen, en brengen daarmee stabiliteit. Natuur heeft duur. Ze voorkomen, dat individuen zich verrijken op kosten van het collectief. De norm is dus geen ruil tussen twee individuen. Aangezien normen samen gaan met toezicht en sancties, is er macht nodig. Gewoonlijk is dat groepsmacht. Coleman analyseert het toezicht met behulp van speltheorie. Toezicht dwingt voordelig gedrag af, maar veroorzaakt ook kosten3.

Merk op, dat deze analyse van normen uitgaat van rationeel gedrag. Zij negeert de verinnerlijking van normen, bijvoorbeeld dankzij socialisatie. Socialisatie vereist juist een innerlijke verandering van individuen. Maar de maatschappelijke moraal is voor Coleman vooral een afgeleid verschijnsel, dat ontstaat als de resultante van botsende belangen4. De moraal is dus endogeen. Hier introduceert Coleman het verschijnsel van maatschappelijk (sociaal) kapitaal5. Maatschappelijk kapitaal zorgt voor vertrouwen, waardoor normen beter worden nageleefd. Dit is ook gunstig voor de economie, omdat de transactie kosten verminderen. Individuen komen hun verplichtingen na. Volgens Coleman is dit kapitaal opgeslagen in de relationele netwerken. Een bijkomend voordeel van zulke netwerken is, dat zij zorgen voor een spreiding van macht.

Coleman analyseert uitgebreid de relatie tussen gezinnen en corporatieve actoren, zoals ondernemingen. Dit hoofdstuk 22 koppelt de rationele keuzeleer aan de pedagogie. De corporatieve actoren onttrekken de volwassenen aan hun gezin. Hierdoor wordt de socialisatie van kinderen toenemend een taak van het onderwijs en de staat. Hoewel de analyse neutraal blijft, lijkt Coleman toch enige zorg te hebben over de inkrimping van het gezinsleven. Ook maakt Coleman zich zorgen over het bedrijfsleven, dat met behulp van psychologische methoden invloed uitoefent op de consumenten. Hier laat Coleman zich bij hoge uitzondering verleiden tot een emotionele uitbarsting6. Uw recensent staat paf. Coleman accepteert in zulke situaties een actieve staat. De bestuurskunde zou meer dan nu het macro beleid moeten koppelen aan het micro niveau. De burgers moeten meer informatie krijgen.

De laatste 300 pagina's van het boek proberen om de voorgaande ideeën samen te vatten in formules. Dit is vooral interessant voor fijnproevers, zoals uw recensent, die verslingerd zijn aan de wiskundige abstractie. Coleman toont zich thuis in de wiskunde, als een haas in de koolbladeren. Hij beschrijft de individuele behoeften met een Cobb-Douglas nutsfunctie. Voorts veronderstelt hij, dat elk geruild goed wordt gewaardeerd met een marktprijs7. Op die manier slaagt hij er in, om de verdeling van goederen te berekenen. Daaruit volgt dan de machtsverdeling. Ook bedenkt hij manieren om de invloed van transactie kosten en vertrouwen uit te rekenen. Dat is een indrukwekkende prestatie, al is de practische bruikbaarheid onduidelijk8.

  1. Dit is intuïtief logisch. Maar sommige kringen hebben kritiek op deze aanname van Coleman, omdat de ruilwaarde van immateriële goederen vaak lastig is vast te stellen. Uw recensent erkent dit laatste, maar vindt dit geen bezwaar. Immers, dat betekent simpelweg, dat men de practische toepassing van de theorie moet beperken tot ruilacties, waar de ruilwaarde wel goed is gedefinieerd. (terug)
  2. Op p.139 en verder gebruikt Coleman dit model om de individuele inspanningen van leerlingen op een school te verklaren. (terug)
  3. In hoofdstuk 16 diept Coleman het toezicht in organisaties uit. Hier betreedt hij het terrein van de arbeids-economie. (terug)
  4. Deze opvatting deelt Coleman met de econoom K.G. Binmore. Andere denkers menen, dat normen deels zijn aangeboren, of althans het directe gevolg zijn van aangeboren neigingen. (terug)
  5. Coleman wordt wel beschouwd als een geestelijke vader van het concept van het sociale kapitaal. (terug)
  6. Op p.634 schrijft Coleman: "There may be developing (...) a condition which may be described as parasitism. Corporate actors are the parasites, and natural persons are the hosts. (...) Corporate actors control the system. (...) [The natural persons] become, in effect, slaves, maintained at a level of satisfaction that is less than the maximum possible given their resources". De uitval is atypisch en eenmalig voor Coleman. Dit radicale standpunt is natuurlijk hoogst aanvechtbaar. (terug)
  7. Deze veronderstelling is enigszins merkwaardig, omdat Coleman vooral de interacties in kleine groepen onderzoekt. Daar kan geen eenheidsprijs ontstaan, zodat de ruilverhouding wordt bepaald door individuele voorkeuren. Coleman legt niet helder uit, wat in zulke situaties de betekenis van deze eenheidsprijs is. (terug)
  8. Uw recensent kan in zijn bibliotheek geen empirische toepassingen van de formules van Coleman vinden. (terug)